ECLI:NL:RBDHA:2024:8133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.40413 en NL23.40414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van terugkeeroptie en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2024, met zaaknummers NL23.40413 en NL23.40414, wordt het beroep van een Turkse onderdaan beoordeeld die een verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd heeft aangevraagd op basis van de terugkeeroptie. De rechtbank behandelt ook een verzoek om een voorlopige voorziening. De aanvraag van eiser werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning, met name omdat hij niet kon aantonen dat hij vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland had gehad voor zijn negentiende levensjaar.

Eiser, geboren in 1975, heeft van 1975 tot 1988 in Nederland gewoond, maar verhuisde daarna naar Turkije. Hij betwistte de afwijzing van zijn aanvraag en voerde aan dat hij nieuwe stukken had die het rechtmatige verblijf van zijn ouders in Nederland aantoonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor de verblijfsvergunning. De rechtbank volgde de argumenten van eiser niet en concludeerde dat hij niet had aangetoond dat Nederland het meest aangewezen land voor hem was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiser om aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning te voldoen en de rol van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40413 en NL23.40414
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 2 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1975 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft vanaf zijn geboorte tot 1988 in Nederland gewoond met zijn ouders. Eiser is daarna met zijn ouders verhuisd naar Turkije. Eiser heeft een verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd op grond van de terugkeeroptie aangevraagd. [1] Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden omdat hij 47 jaar oud is en dus buiten de doelgroep van de bepaling valt en omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.

Wat vindt eiser in beroep?

4. Eiser het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder stelt ten onrechte dat hij geen nieuwe stukken heeft ingebracht omdat hij wel degelijk nieuwe stukken heeft die het rechtmatige verblijf van zijn ouders aantonen. Daarnaast verkeert eiser in bewijsnood omdat hij bij verweerder stukken heeft proberen op te vragen waaruit blijkt dat zijn ouders rechtmatig verblijf hadden in Nederland, maar verweerder heeft aangegeven dit dossier niet te hebben. Verweerder verwijst daarnaast ten onrechte naar eerdere besluiten, nu eiser de rechtmatigheid van zijn verblijf in Nederland tussen 1975 en 1988 heeft aangetoond. Verweerder heeft eiser ook ten onrechte niet gehoord. Verweerder had daarnaast moeten toetsen of Nederland voor eiser het meest aangewezen land is. Verder valt eiser onder het Turks Associatieverdrag. Eiser beroept zich verder op artikel 8 van het EVRM, omdat hij broers en zussen heeft die in Nederland verblijven. Ten aanzien van het terugkeerbesluit is bovendien ten onrechte geen rekening gehouden met de bijdrage die eiser zou kunnen leveren aan de Nederlandse economie en zijn kennis als hoogopgeleide.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verblijf op grond van de terugkeeroptie
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd op grond van de terugkeeroptie. Om in aanmerking te komen voor deze verblijfsvergunning moet eiser namelijk voldoen aan twee cumulatieve voorwaarden die inhouden dat eiser voor zijn negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland
heeft verbleven en dat Nederland voor hem het meest aangewezen land is. De rechtbank overweegt dat eiser enkel heeft betwist dat hij niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland voor zijn negentiende levensjaar. Ten aanzien van de tweede voorwaarde, of Nederland het meest aangewezen land is, heeft eiser in deze procedure niets aangevoerd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij niet heeft hoeven motiveren dat hij aan deze voorwaarde voldoet omdat verweerder alleen heeft tegengeworpen dat hij niet voldoet aan het vereiste dat hij minstens vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven voor zijn negentiende levensjaar. In het bestreden besluit is namelijk verwezen naar voorgaande beschikkingen waarin het standpunt is ingenomen dat eiser niet heeft aangetoond dat Nederland voor hem het meest aangewezen land is. Daarnaast is in het primaire besluit en het bestreden besluit verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 juli 2022. [2] In deze uitspraak is ten overvloede overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat Nederland voor hem het meest aangewezen land is. Bovendien is in het bestreden besluit gesteld dat eiser niet heeft betwist dat Nederland voor hem niet het meest aangewezen land is en dat dit daarom als vaststaand moet worden beschouwd. Gelet op het voorgaande wist eiser of had hij kunnen weten dat verweerder stelt dat Nederland voor hem niet het meest aangewezen land is. Het lag daarom op de weg van eiser om dit in beroep te betwisten, wat hij niet heeft gedaan.
Hoorplicht
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder hem in bezwaar ten
onrechte niet heeft gehoord. Uit het bezwaarschrift, gezien in het licht van het primaire
besluit, was gelet op wat hiervoor is overwogen op voorhand in redelijkheid geen twijfel
mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Verweerder heeft
daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als
bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb en van het horen kunnen afzien.
Associatieovereenkomst Turkije-EEG
7. In voormelde uitspraak van deze rechtbank van 26 juli 2022, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet onder de reikwijdte van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Turkije valt. Nu deze uitspraak in rechte vaststaat en eiser geen nieuwe relevante feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Artikel 8 van het EVRM
8. Eiser voert in beroep voor het eerst aan dat verweerder hem een verblijfsvergunning moet verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. Voor zover eiser stelt dat verweerder ambtshalve en zonder een nieuwe aanvraag had moeten toetsen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, is hier naar het oordeel van de rechtbank echter geen rechtsgrond voor. Het gaat hier niet om een verblijfsvergunning voor bepaalde maar om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Gelet op het bepaalde in artikel 3.6 en 3.6ba van het Vb hoefde verweerder daarom niet ambtshalve door te toetsen.
Terugkeerbesluit
9. De rechtbank stelt voorop dat in de beschikking van 22 maart 2021 een terugkeerbesluit is opgelegd. Dat besluit staat in rechte vast en geldt nog steeds nu niet is gesteld of gebleken dat eiser nadien de EU heeft verlaten. Verweerder heeft het gestelde familie- en privéleven en de bijdrage die eiser zal kunnen leveren aan de Nederlandse economie en zijn kennis als hoogopgeleide in voormeld terugkeerbesluit al betrokken en wat eiser aanvoert biedt geen aanknopingspunten dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het eerdere besluit. [3]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd op grond van de terugkeeroptie heeft kunnen afwijzen.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [4]
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.92, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.AWB 21/5727 (niet gepubliceerd).
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3564.
4.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.