ECLI:NL:RBDHA:2024:813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL24.626 en NL24.659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met betrekking tot onttrekkingsrisico en voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen twee besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Het eerste besluit betreft een terugkeerbesluit van 13 december 2023, waarin eiseres wordt opgedragen het grondgebied van de EU, de EER en Zwitserland onmiddellijk te verlaten, en het tweede besluit betreft een maatregel van bewaring die op 26 december 2023 is opgelegd. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 12 januari 2024 opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen op 16 januari 2024 behandeld, maar eiseres en haar gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd, en of de maatregel van bewaring rechtmatig was. Eiseres betoogt dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht was, omdat zij had aangegeven terug te willen keren naar Brazilië. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er een onttrekkingsrisico bestaat, gezien het gebrek aan actie van eiseres om daadwerkelijk terug te keren.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres Nederland onmiddellijk moest verlaten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris beleidsruimte heeft om de vertrektermijn te verkorten bij onttrekkingsrisico, en dat hij in dit geval terecht van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Eiseres stelt ook dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris wel degelijk actie heeft ondernomen om de uitzetting te faciliteren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om te handelen in het belang van de openbare orde en veiligheid, en bevestigt de rechtmatigheid van de genomen besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.626 en NL24.659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaken tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 13 december 2023 (zaaknummer: NL24.659), waarin de staatssecretaris aan eiseres heeft meegedeeld dat zij het grondgebied van de EU, de EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten [1] en aan haar een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd, en het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 26 december 2023 (zaaknummer: NL24.626), waarin de staatssecretaris aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft opgelegd.
1.1.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 12 januari 2024 opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris aan eiseres een terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen en of de staatssecretaris eiseres in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres een schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden. [2] In dat verband moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. De beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de staatssecretaris aan de bestreden besluiten ten grondslag leggen dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken?
4. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd dat het risico bestaat dat zij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiseres heeft zowel vóór het opleggen van het terugkeerbesluit als vóór het opleggen van de maatregel van bewaring verklaard te willen terugkeren naar Brazilië. Zij heeft ook verklaard contact op te willen nemen met familie om geld voor een vliegticket te regelen. Onder deze omstandigheden bestond er volgens eiseres – ondanks de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde gronden – geen risico op onttrekking aan het toezicht.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt terecht dat uit de (onbetwiste) zware en lichte gronden die aan het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd volgt dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarnaast stelt de staatssecretaris terecht dat eiseres weliswaar heeft verklaard zelfstandig naar Brazilië te willen terugkeren en daarvoor contact te willen zoeken met familie, maar daarop geen actie heeft ondernomen. Eiseres heeft pas na het vertrekgesprek van 3 januari 2024 contact gezocht met de Internationale Organisatie voor Migratie om uit Nederland te vertrekken. Het valt daarom niet in te zien waarom de enkele mededeling van eiseres dat zij naar Brazilië wilde vertrekken afdoet aan het onttrekkingsrisico dat uit de gronden van het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring volgt.
Mocht de staatssecretaris bepalen dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten?
5. Eiseres betoogt verder dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten. In artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de staatssecretaris de vertrektermijn
kanverkorten en
kanbepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het valt niet in te zien waarom de staatssecretaris niet heeft gekozen voor een kortere vertrektermijn van bijvoorbeeld één tot zeven dagen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Het is op zichzelf genomen juist dat uit artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat de staatssecretaris bij een risico op onttrekking aan het toezicht enige mate van beleidsruimte heeft bij het verkorten dan wel onthouden van een vertrektermijn. In het beleid van de staatssecretaris staat dat hij bij een onttrekkingsrisico van deze bevoegdheid gebruikmaakt. [3] Vervolgens blijkt uit het model M107-A – dat ook voor het terugkeerbesluit van eiseres is gebruikt – dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een vetrektermijn onthoudt als sprake is van een onttrekkingsrisico. Die situatie doet zich in dit geval voor. De rechtbank acht toepassing van dit beleid in zijn algemeenheid niet onredelijk, omdat het bieden van een vertrektermijn zich in de regel slecht verhoudt met het beperken van het onttrekkingsrisico. Eiseres heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom de staatssecretaris in haar geval had moeten afzien van het door hem gevoerde beleid.
Heeft de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting gewerkt?
6. Eiseres betoogt tot slot dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt. Eiseres was in het bezit van een kopie van haar Braziliaanse paspoort en zij was in het bezit van een zogeheten
guiding letter. Om die reden had eiseres veel eerder dan op 12 januari 2024 naar Brazilië kunnen terugkeren, maar uit het dossier volgt niet dat de staatssecretaris een uitzetting met deze documenten heeft overwogen.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat de combinatie van een kopie van een paspoort en een
guiding letteronvoldoende was om eiseres uit te zetten. Er ontbrak namelijk een origineel paspoort. Ook kon niet langer een
removal orderworden verstrekt. Het aanvragen van een laissez-passer was daarom de enig mogelijke optie. Eiseres heeft deze toelichting bij afwezigheid niet betwist en bovendien ziet de rechtbank geen reden om aan deze toelichting van de staatssecretaris te twijfelen. Uit de overgelegde voortgangsrapportage volgt verder dat de staatssecretaris al vóór de inbewaringstelling bij de Braziliaanse autoriteiten een aanvraag om een laissez-passer heeft ingediend en dat hierover nog op 2 januari 2024 bij de Braziliaanse autoriteiten is gerappelleerd. Er bestaat daarom geen reden voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt.
Leidt ambtshalve toetsing van de maatregel van bewaring tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiseres aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring in stand blijven. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiseres niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week (zaaknummer NL24.626)/binnen vier weken (zaaknummer NL24.659) na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Deze mededeling geldt op grond van artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als terugkeerbesluit.
2.Dat staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Dat staat in paragraaf A3/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.