ECLI:NL:RBDHA:2024:8128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.31511 en NL23.16714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van medische situatie en hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek, gebaseerd op artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met een besluit van 5 juni 2023, en het bezwaar van eiser werd op 28 september 2023 eveneens afgewezen. Eiser, een Chinese nationaliteit, stelt dat hij uitstel van vertrek nodig heeft vanwege zijn medische situatie, waaronder suikerziekte en hoge bloeddruk. Echter, het BMA-advies van 2 juni 2023 concludeert dat eiser in staat is om te reizen en dat er geen medische noodsituatie ontstaat bij het uitblijven van medische behandeling.

De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 april 2024. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser, gezien de zwaarwegende belangen aan zijn kant en zijn beperkte vaardigheid in het overbrengen van argumenten door medische problemen en een taalbarrière. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen, omdat er geen twijfel bestond dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek terecht is, en dat er geen aanleiding is om het terugkeerbesluit niet te handhaven.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.31511 en NL23.16714
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: verzoeker)

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1954 en heeft de Chinese nationaliteit. Eiser wil op grond van zijn medische situatie uitstel van vertrek. Eiser lijdt namelijk aan een vorm van suikerziekte en een te hoge bloeddruk. Uit het advies van het BMA van 2 juni 2023 blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat er geen aanwijzingen zijn dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Uit het BMA-advies blijkt verder dat bij het uitblijven van medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft er ten onrechte van afgezien om eiser te horen. Er is namelijk sprake van zwaarwegende belangen aan de kant van eiser en hij is zelf niet vaardig in het overbrengen van argumenten, feiten en gedachten, ook als gevolg van zijn medische problemen en de taalbarrière. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte nagelaten te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat er geen medische noodsituatie ontstaat indien eiser zal moeten terugkeren naar zijn land van herkomst. De rechtbank overweegt als volgt over wat eiser heeft aangevoerd over de hoorplicht en artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
5. Van het horen mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Verweerder heeft in het primaire besluit gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, omdat uit het BMA advies van 5 juni 2023 blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat geen medische noodsituatie ontstaat bij het uitblijven van een medische behandeling. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser in bezwaar de conclusies van het BMA advies niet inhoudelijk en met nieuwe medische stukken heeft betwist. De enkele omstandigheid dat er sprake is van een taalbarrière maakt niet dat verweerder gehouden was om eiser te horen. De rechtbank volgt verder niet dat verweerder eiser had moeten horen omdat hij hem de gelegenheid had moeten bieden om zijn beroep op artikel 8 van het EVRM verder toe te lichten. De plicht om te horen in bezwaar is namelijk afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar aanvoert. [2] De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht afzien van het horen van eiser.

Artikel 8 van het EVRM

6. Ter zitting heeft eiser zijn standpunt gewijzigd en aangevoerd dat verweerder niet gehouden was om te toetsen aan artikel van het 8 EVRM in het kader van de aanvraag voor uitstel van vertrek maar dat dit wel wenselijk was geweest. Voor zover eiser stelt dat het al eerder opgelegde terugkeerbesluit niet in stand kan blijven omdat uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om het terugkeerbesluit niet meer te handhaven. Eiser heeft namelijk enkel aangevoerd maar op geen enkele wijze onderbouwd dat mensen uit zijn sociale kring mantelzorg aan hem verlenen of dat hij een zodanige band heeft met een behandelend arts dat die onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM valt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers aanvraag heeft kunnen afwijzen.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. [3]
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie rechtsoverweging 5.1. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022
3.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.