ECLI:NL:RBDHA:2024:8083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van staandehouding en bewaring van een Unieburger na uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van de staandehouding en de daaropvolgende bewaring van een eiser van Poolse nationaliteit. Eiser, die stelt dat zijn staandehouding onrechtmatig was, werd op 29 april 2024 staande gehouden door verbalisanten nadat zij een melding hadden ontvangen dat iemand in een portiek lag te slapen. De rechtbank oordeelt dat de staandehouding rechtmatig was, omdat de verbalisanten op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) handelden. Eiser had geen documentatie die aantoont dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk had beëindigd na zijn uitzetting naar Polen op 22 januari 2024. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als rechtmatig verblijvende Unieburger, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een bestendig verblijf in Polen heeft opgebouwd.

De rechtbank heeft ook de voortvarendheid van de staatssecretaris beoordeeld en oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. Eiser had de zware en lichte gronden voor zijn bewaring niet betwist, en de rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.18617
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. van Appia), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft op 6 mei 2024 een afstandsverklaring ondertekend, waarbij hij afstand heeft gedaan van het telehoren op deze zitting. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
Staandehouding
2. Eiser stelt dat de staandehouding onrechtmatig is. In het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht als bedoeld in artikel 50 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (proces-verbaal staandehouding) staat dat verbalisanten op 29 april 2024 om 8:10 uur een melding hebben gekregen dat iemand lag te slapen in een portiek. Verbalisanten zijn daar naartoe gegaan en hebben eiser om zijn identiteitsbewijs gevraagd. Het is niet duidelijk op grond waarvan zijn identiteitsbewijs wordt gevraagd. Eiser ziet hier geen bevoegdheid voor. In dit proces-verbaal staandehouding wordt er geen melding van gemaakt dat dit om strafrechtelijk optreden gaat. Vreemdelingrechtelijk is er ook geen sprake van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. In het proces-verbaal staandehouding staat dat pas op 29 april 2024 om 8.15 uur sprake was van een staandehouding op grond van de Algemene
Plaatselijke Verordening (APV). Dit is te laat, volgens eiser. Om 8:10 uur had al bekend moeten zijn op welke grond de staandehouding had plaatsgevonden.
3. De rechtbank oordeelt dat de staandehouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. In het proces-verbaal staandehouding staat vermeld dat de verbalisanten op 29 april 2024 om 8:10 uur een melding kregen dat er iemand in een portiek lag te slapen. Verbalisanten zijn toen van de Sarphatistraat te Amsterdam naar de Tweede Boerhaavestraat te Amsterdam gegaan. Verbalisanten troffen eiser daar slapend aan en hebben hem gewekt. Om 8:15 uur hebben verbalisanten eiser staandegehouden op grond van de APV en hebben zij eiser gevraagd zichzelf te identificeren. Dit alles is gebeurd op grond van het strafrecht, namelijk naar aanleiding van de melding dat iemand lag te slapen in een portiek. Dit is verboden op grond van de APV. Dit betekent dat de staandehouding van eiser rechtmatig was. De beroepsgrond slaagt niet.
Unieburger
4. Eiser stelt dat hij als Unieburger niet in bewaring gesteld mocht worden, omdat hij heeft voldaan aan het aan hem oplegde verwijderingsbesluit van 29 juni 2022. Op 22 januari 2024 is eiser uitgezet naar Polen. Tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 29 april 2024 heeft eiser verklaard dat hij binnen een maand is terug gekomen naar Nederland. Volgens eiser is één maand voldoende om te kunnen spreken van een bestendig verblijf in land van herkomst. Hierdoor heeft eiser dus voldaan aan zijn verwijderingsbesluit en bevindt eiser zich rechtmatig in Nederland.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bij het arrest van 22 juni 2021 - samengevat- bepaald onder welke omstandigheden een Unieburger, die eerder uit een lidstaat is verwijderd, weer rechtmatig verblijf in die lidstaat kan krijgen. De Unieburger moet dan die lidstaat fysiek hebben verlaten en hij moet zijn verblijf in die lidstaat daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd. Dit betekent dat ten aanzien van die Unieburger bij terugkeer naar die lidstaat niet kan worden aangenomen dat zijn hernieuwde verblijf in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf in die lidstaat.1
Eiser heeft in het gehoor voor de inbewaringstelling onder andere het volgende verklaard: dat hij in Polen niet staat ingeschreven bij een gemeente, dat hij zich niet kan herinneren wanneer hij voor het laatste heeft gewerkt en dat hij - nadat hij was uitgezet op 22 januari 2024 - binnen een maand weer is teruggekomen naar Nederland en sindsdien op straat verblijft.
De rechtbank oordeelt dat uit de verklaring van eiser niet volgt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Ook heeft eiser niet met documenten aangetoond dat hij een bestendig verblijf in Polen heeft opgebouwd. Daarnaast is er sprake van een situatie waarin eiser zijn verblijf in Nederland (vrijwel) ongewijzigd heeft voortgezet. Niet is gebleken dat eiser zich nu in een andere situatie in Nederland bevindt als vóór zijn uitzetting naar Polen. Zo heeft eiser bijvoorbeeld geen vaste woonplaats of arbeidscontract in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.
1. FS tegen Nederland, Zaak C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
Gronden van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Voortvarendheid
8. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is in het bezit van een identiteitsbewijs. Eiser is dan ook van mening dat zijn uitzetting sneller had kunnen plaatsvinden, omdat de staatssecretaris wist met wie zij te maken hadden en er veel vluchten plaatsvinden tussen Nederland en Polen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. Er heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden op 1 mei 2024. Op deze datum is er ook een vlucht aangevraagd en een vluchtakkoord ontvangen. Ter zitting heeft de staatssecretaris medegedeeld dat een vlucht is geboekt op 10 mei 2024. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.