Overwegingen
Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1975, heeft verschillende lichamelijke en psychische klachten, waaronder pijnklachten, een gegeneraliseerde angststoornis en epilepsie. Eiseres heeft zich begin oktober 2021 digitaal gemeld bij verweerder met behulp van een medewerker van het Centrum Jeugd en Gezin (CJG). Naar aanleiding van deze melding heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, een Wmo-casemanager en een medewerker van het CJG op 4 oktober 2021. Vanwege gebrek aan tijd tijdens de afspraak is het onderzoek later telefonisch afgerond. Op 21 oktober 2021 is Mijn Plan opgesteld door verweerder. Op 30 november 2021 heeft eiseres schriftelijk laten weten dat zij niet akkoord is met Mijn Plan.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015 afgewezen, omdat uit het onderzoek van verweerder is gebleken dat eiseres haar hulpvraag met voorliggende voorzieningen kan oplossen. Verweerder stelt dat er naar aanleiding van dit onderzoek onvoldoende duidelijkheid is verkregen over de beperkingen en ondersteuningsbehoefte van eiseres voor wat betreft het eigen sociaal en persoonlijk functioneren en de zelfzorg en gezondheid. Verweerder stelt dat door eigen interventies en oplossingen, zoals een alarmsysteem, advies van een ergotherapeut, praktische tools en ondersteuning vanuit de huisarts, behandelaren of praktijkoplossingen van de apotheker, de geformuleerde hulpvragen kunnen worden beantwoord. Er is geen recht op compensatie in het kader van de Wmo 2015 volgens verweerder.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij uit het onderzoek, verklaringen van eiseres en alle verzamelde gegevens geen beperkingen bij het sociaal en persoonlijk functioneren en bij zelfzorg en gezondheid in het kader van de Wmo 2015 heeft kunnen vaststellen. Ondanks de verminderde mentale belastbaarheid van eiseres, wordt zij voldoende in staat geacht om door middel van een eigen controlesysteem te voorkomen dat zij beperkingen op deze vlakken gaat ervaren. Verweerder komt daarmee niet tot de vaststelling van een ondersteuningsbehoefte op grond waarvan aanspraak bestaat op Wmo-compensatie. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er voldoende onderzoek is verricht en dat het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is gevolgd om tot een correcte beoordeling te komen. Er is geen medisch advies aangevraagd met betrekking tot de onderhavige aanvraag, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht. Verweerder meent dat er op grond van de stukken in het dossier en de verklaring van eiseres een voldoende onderbouwde conclusie kon worden getrokken. Ten aanzien van de hulpvragen van eiseres die betrekking hebben op het overnemen van lichamelijke handelingen bij de persoonlijke verzorging, stelt verweerder vast dat dit valt buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Eiseres kan zich hiervoor wenden tot de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz).
Standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Uit de door eiseres overgelegde medische gegevens en het door haar opgestelde overzicht van benodigde ondersteuning blijkt voldoende dat zij behoefte heeft aan persoonlijke begeleiding en verzorging. Eiseres verwijt verweerder dat is nagelaten om de gevraagde ondersteuning te indiceren. De adviezen van de GGD zijn onvoldoende en bovendien niet gericht op de hulpvragen van eiseres. Voorts stelt zij dat verweerder geen arts is en niet over de expertise beschikt om zelfstandig de gevraagde ondersteuning vast te stellen en adviezen te geven. Ten onrechte wordt gesteld dat eiseres zich voor de gevraagde persoonlijke verzorging kan wenden tot de Zvw en de Wlz, nu deze samenhangt met de behoefte aan begeleiding. De persoonlijke begeleiding die eiseres nodig heeft, zal volgens haar bijdragen aan haar zelfredzaamheid en participatie in haar eigen leefomgeving. Eiseres verzoekt een medisch onderzoek te gelasten en verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding en tot betaling van de kosten van deze procedure.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, voortvloeit dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. De CRvB heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden.Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is (stap 1);
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2);
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie (stap 3);
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn onderzoek niet heeft verricht zoals in punt 5 omschreven. In het bestreden besluit stelt verweerder dat hij geen beperkingen heeft kunnen vaststellen, zowel met betrekking tot het sociaal en persoonlijk functioneren als bij de zelfzorg en gezondheid in het kader van de Wmo 2015. Echter, uit de stukken (waaronder het Sociaal Medisch Advies van de GGD van 12 juli 2022 dat door verweerder is aangevraagd in het kader van een andere Wmo-aanvraag, die ziet op buitenschoolse opvang) blijkt dat er wel degelijk beperkingen zijn. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze overweging ongelukkig is geformuleerd. Volgens verweerder zijn er wel beperkingen, maar hierin ziet hij geen problemen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Verweerder stelt dat eiseres zelf manieren heeft gevonden die vooralsnog succesvol blijken om met haar beperkingen om te gaan. Hierover overweegt de rechtbank dat deze manieren de beperkingen echter niet wegnemen, maar hoogstens tot de conclusie kunnen leiden dat eiseres ‘op eigen kracht’ in staat is haar zelfredzaamheid en participatie te verbeteren. De vraag of eiseres haar problemen op eigen kracht kan oplossen (stap 4) kan echter pas worden beantwoord indien voldoende concreet in kaart is gebracht welke problemen er zijn in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie of bij het zich handhaven in de samenleving (stap 2) en vervolgens welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie (stap 3).
7. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken, zoals het hiervoor genoemde Sociaal Medisch Advies, blijkt dat er sprake is van psychische en lichamelijke problematiek bij eiseres. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht wat zij voor problemen ervaart. Zij stelt veel begeleiding en persoonlijke verzorging nodig te hebben, onder meer omdat zij door de epilepsie schokken krijgt en van de trap kan vallen. Er is toezicht nodig bij het innemen van haar medicatie en voor haar veiligheid, met name in de ochtend en in de avond. Ze heeft ook begeleiding nodig bij het wassen en naar het toilet gaan. Door de spierverslappers die zij gebruikt, is er sprake van incontinentie. De rechtbank is op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard van oordeel dat door verweerder niet voldoende concreet in kaart is gebracht welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2). Verder heeft verweerder onvoldoende de aard en omvang van de benodigde ondersteuning om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie vastgesteld (stap 3).
Gelet op de omschreven problematiek en de medische stukken in het dossier heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorts niet kunnen afzien van het aanvragen van een deskundig oordeel en advies. Het onderzoek van verweerder is dus niet volledig en zorgvuldig geweest.
8. Ten aanzien van het standpunt van verweerder over de eigen mogelijkheden van eiseres (stap 4), stelt de rechtbank vast dat eiseres de stellingen van verweerder betwist. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij voor hulp en ondersteuning regelmatig een beroep doet op haar netwerk, maar dat ook haar netwerk niet altijd in staat is om haar te helpen. Het onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank ook op dit punt onvolledig.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat bij de vaststelling door verweerder dat de hulpvragen met betrekking tot het overnemen van lichamelijke handelingen bij de persoonlijke verzorging niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 vallen, de motivering onvoldoende is. Eiseres wordt door verweerder verwezen naar de Zvw of Wlz. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat is bedoeld om de aanvraag ten aanzien van deze hulpvragen met een beroep op ‘eigen kracht’ af te wijzen. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Onder de ‘eigen kracht’ wordt ook verstaan aanspraak maken op voorzieningen die op grond van een andere wettelijke regeling bestaan, waaronder de Zvw.
Verweerder zal, indien het onder verwijzing naar de Zvw, de ‘eigen kracht’ wil tegenwerpen zo nodig contact moeten zoeken met de zorgverzekeraar ter verkrijging van duidelijkheid over een mogelijke aanspraak op de voorziening.Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de zorgverzekeraar haar heeft verwezen naar de Wmo. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij geen contact heeft gezocht met de zorgverzekeraar. Duidelijk is daarom dat er geen afstemming heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de verwijzing van verweerder naar de Wlz overweegt de rechtbank dat door verweerder niet is gesteld of onderbouwd dat er reden is om aan te nemen dat eiseres aanspraak kan maken op Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ. Ook heeft verweerder geen contact opgenomen met het CIZ.
10. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het onderzoek van verweerder niet zorgvuldig en volledig is geweest. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder voldoende concreet in kaart brengen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Verder moet verweerder de aard en de omvang van de benodigde ondersteuning vaststellen. Verweerder zal daartoe opnieuw onderzoek moeten doen, waarbij een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken. Verweerder zal vervolgens nader moeten onderzoeken of de eigen mogelijkheden van eiseres toereikend zijn om de nodige hulp en ondersteuning te bieden. Indien verweerder na nieuw onderzoek de aanvraag opnieuw met een beroep op de ‘eigen kracht’ zou willen afwijzen onder verwijzing naar de Zvw, zal hij contact moeten opnemen met de zorgverzekeraar om de in dit geval benodigde afstemming te realiseren. Indien verweerder opnieuw verwijst naar de Wlz, zal hij moeten onderzoeken of er reden is om aan te nemen dat eiseres aanspraak kan maken op Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ.
11. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de wachttijd voor een medisch advies van Argonaut momenteel erg lang is, mogelijk zes maanden. Om voortgang in de zaak te houden en omdat er geen zekerheid is over de wachttijd bij Argonaut of andere deskundige adviseurs ziet de rechtbank aanleiding om een termijn van twaalf weken te stellen. Indien nodig, kan verweerder binnen deze termijn schriftelijk en gemotiveerd verzoeken om de verlenging daarvan.
12. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.