ECLI:NL:RBDHA:2024:8066
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking beroep inzake visumaanvraag voor kort verblijf
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 6 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De gemachtigde van de verzoeker heeft het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van de verweerder. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat de verweerder tegemoet is gekomen aan zijn verzoek, kan de rechtbank de verweerder veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van de verzoeker, wat heeft geleid tot de intrekking van het beroep. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en de verweerder veroordeeld tot een bedrag van € 437,50 voor de gemaakte proceskosten, alsook tot vergoeding van het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 184.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I Hendrickx, griffier.