In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, met V-nummer [vnummer], had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In het primaire besluit van 17 maart 2023 werd haar aanvraag afgewezen. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft op 3 mei 2024 bericht ontvangen van verweerder dat hij zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat, nu er geen verzet was van de zijde van verweerder en er geen beletselen waren om de voorziening toe te wijzen, het verzoek werd toegewezen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.