ECLI:NL:RBDHA:2024:802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL24.727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, die zich in detentiecentrum Rotterdam bevond, behandeld via telehoren. De gemachtigde van de eiser was aanwezig in de rechtbank in Groningen, waar ook een tolk aanwezig was. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en de beroepsgronden van de eiser besproken.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, omdat de eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en geen geldige identiteitsdocumenten kon overleggen. De rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting van de eiser naar Marokko en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.727

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. Eiser wenst te nuanceren hetgeen de staatssecretaris met de gronden 3d en 3i aan eiser heeft tegengeworpen. Hij wijst er op dat hij gegevens van zijn dochter die in Brussel woont heeft overgelegd. Bovendien stelt hij dat het feit dat hij zelf geen identiteitsdocument heeft overgelegd niet maakt dat hij niet meewerkt. Eiser heeft tijdens het gehoor aangegeven dat hij naar Amerika of Algerije wil gaan, als de staatssecretaris laat zien dat er een document is. Ook heeft eiser aangegeven dat hij informatie via zijn moeder probeert te achterhalen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit ontvangen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft verklaard dat hij niet in het bezit is van geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij Nederland op de voorgeschreven is binnengekomen. Verder is eiser meermaals met onbekende bestemming vertrokken, zodat hij zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken. Verder heeft eiser zich niet gehouden aan zijn plicht, die volgt uit het terugkeerbesluit, Nederland en het Schengengebied te verlaten. Ten aanzien van de gronden 3d en 3i heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd waarmee zijn identiteit en nationaliteit kunnen worden vastgesteld, terwijl eiser al sinds 2017 in Nederland verblijft. De staatssecretaris stelt terecht dat eiser enkel gebrekkige gegevens over zijn dochter die in Brussel woont heeft overgelegd en ook geen gegevens over zijn vrouw en kind heeft overgelegd. Verder stelt de staatssecretaris terecht dat de enkele stelling van eiser dat hij tijdens het gehoor niet zo stellig heeft aangegeven dat hij niet wil terugkeren geen doel treft. Eiser heeft tijdens het gehoor ook aangegeven dat hij naar Amerika of Algerije wil vertrekken, terwijl uit het terugkeerbesluit volgt dat eiser dient terug te keren naar Marokko. Overigens stelt de rechtbank ook vast dat eiser de gronden 3d en 3i ter zitting enkel heeft willen nuanceren en niet heeft bestreden. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De rechtbank laat, nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te dragen, de bespreking van de overige gronden 3e, 4a, 4b, 4c en 4d achterwege.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Marokko, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris stelt terecht dat eiser heeft aangegeven telefonisch contact te onderhouden met zijn vrouw en dochter, zodat de inbewaringstelling een geringe invloed heeft op zijn gezins- en familieleven. De staatssecretaris heeft verder de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn bestaat. De staatssecretaris heeft op 3 januari 2024 tweemaal een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 8 januari 2024 is de laissez passer (lp)-aanvraag doorgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten en de staatssecretaris heeft daar op 16 januari 2024 op gerappelleerd.

Conclusie en gevolgen

7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.