Beoordeling door de rechtbank
6. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1987 en de Turkse nationaliteit te bezitten.
7. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
9. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
10. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Nederland heeft Oostenrijk verzocht eiser terug te nemen. Oostenrijk heeft dit verzoek op 1 september 2023 aanvaard. Daarbij vertrouwt de staatssecretaris erop dat Oostenrijk zijn internationale verdragsverplichtingen voor de behandeling van de asielaanvraag nakomt. Dat wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
11. Eiser betwist dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor het behandelen van zijn asielaanvraag. Hij voert daarbij aan dat hij, nadat hij in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming had ingediend, meer dan drie maanden buiten het Dublingrondgebied heeft verbleven. Hij beroept zich op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening.
12. Uit artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat de verplichting van de verantwoordelijke lidstaat tot terugname van een vreemdeling voor de behandeling van zijn asielaanvraag vervalt, indien de verantwoordelijke lidstaat kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten.
13. Uit artikel 34, eerste lid onder a. en het tweede lid, onder d, van de Dublinverordening volgt dat een lidstaat aan een andere lidstaat die daarom vraagt toereikende relevante informatie verstrekt over de verblijfplaatsen en de reisroutes van de vreemdeling. Die informatie is van betekenis om te kunnen vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
14. De staatssecretaris heeft in zijn aanvullend verweerschrift van 11 maart 2024 erkend dat Nederland in het terugnameverzoek aan Oostenrijk ten onrechte niet heeft gewezen op de verklaring van eiser tijdens het aanmeldgehoor dat hij Oostenrijk heeft verlaten op 6 of 7 juli 2022 en dat hij daarna zes à zeven maanden in Servië heeft verbleven. De staatssecretaris stelt dat hij na onderzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening evenwel heeft geconcludeerd dat eiser zijn gestelde uitreis naar en verblijf in Servië voor ten minste drie maanden niet aannemelijk heeft gemaakt.
15. De rechtbank stelt met de staatssecretaris vast dat eiser geen (in)directe bewijsmiddelen heeft overgelegd van zijn gestelde vertrek naar en verblijf in Servië. Ook wijst de staatssecretaris er terecht op dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn verblijf buiten het Dublingrondgebied. Voor zover eiser stelt dat hij tot twee keer toe naar Servië is uitgezet, volgt uit zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor dat hij alleen over de eerste keer heeft verklaard dat hij langer dan drie maanden buiten het grondgebied van de Dublin-lidstaten zou hebben verbleven. Hierna is hij teruggekeerd en heeft hij een asielverzoek gedaan in Zwitserland. Oostenrijk heeft vervolgens de terugnameclaim van Zwitserland aanvaard. De staatssecretaris concludeert terecht dat hiermee het door eiser gestelde (eerste) vertrek van het grondgebied van de lidstaten niet (meer) van invloed is op de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat. Voor wat betreft het gestelde tweede vertrek naar Servië heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe hij daar zou zijn gekomen, hoe lang zijn verblijf daar zou zijn geweest of hoe hij van daaruit naar Nederland zou zijn gereisd. Enerzijds heeft hij het over een uitzetting naar Servië vanuit Hongarije, anderzijds heeft hij verklaard dat hij niet meer weet hoe hij vanuit Hongarije naar Nederland is gereisd.Deze wisselende en onduidelijke verklaringen van eiser doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van het (tweede) gestelde verblijf van eiser buiten de Europese Unie. De staatssecretaris heeft gelet hierop in de toelichting op het terugnameverzoek aan Oostenrijk terecht vermeld dat er geen indicaties zijn dat eiser het Dublingrondgebied heeft verlaten sinds hij in Oostenrijk om internationale bescherming verzocht.
16. Nu het terugnameverzoek door de Oostenrijkse autoriteiten is aanvaard, heeft de staatssecretaris terecht vastgesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek.
17. Het beroep op dit punt slaagt niet.
18. In geschil is vervolgens of de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich had moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat eiser bij overdracht aan Oostenrijk stelt te vrezen voor (indirect) refoulement. Eiser stelt dat hij wordt verdacht van lidmaatschap van de [groepering] . Eiser wijst erop dat Nederland specifiek beschermingsbeleid voert waarin Turkse [groepering] -leden en -activisten als risicogroep zijn aangewezen. In Oostenrijk bestaat dit beleid volgens eiser niet en worden [groepering] -leden niet als risicogroep gezien. Het is daarom inhumaan om eiser naar Oostenrijk terug te sturen.
19. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023volgt dat de rechter van een verzoekende lidstaat niet mag toetsen of er sprake is van een risico op indirect refoulement, tenzij hij heeft vastgesteld dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022volgt dat een verschil in het beschermingsbeleid van lidstaten zo’n systematische tekortkoming kan opleveren. Het uitgangspunt is dat alle lidstaten het principe van non-refoulement respecteren. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet hij in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Daarnaast moet eiser concrete aanknopingspunten naar voren brengen die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement.
20. Eiser heeft geen algemene informatie overgelegd waaruit blijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten een specifiek beleid voeren op grond waarvan Turkse [groepering] -leden en -activisten evident minder beschermd worden dan in Nederland. Het enkele feit dat een lidstaat geen specifiek beschermingsbeleid voor deze groep voert, wil niet zeggen dat deze groep minder goed wordt beschermd. De staatssecretaris heeft in dat verband toegelicht dat dit enkel betekent dat voor deze groep het risico op ernstige schade (bij terugkeer) niet in het algemeen wordt aangenomen, maar dat dit risico individueel wordt beoordeeld (case-by-case examination). Ook is het volgens de staatssecretaris niet zo dat Turkse [groepering] -leden en -activisten in Nederland zonder meer in aanmerking komen voor bescherming. Ook in Nederland vindt een individuele beoordeling plaats.
21. Eisers verwijzing naar het percentuele verschil tussen Nederland en Oostenrijk in inwilliging van Turkse asielaanvragen levert geen concreet aanknopingspunt op voor een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid, omdat hieruit niet blijkt van de achtergrond van deze aanvragers in Nederland en Oostenrijk. Daarbij volgt uit de door eiser genoemde cijfers dat in Oostenrijk ongeveer eenderde van de Turkse aanvragen wordt ingewilligd. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat Turkse asielzoekers in Oostenrijk geen of nauwelijks kans maken op asiel.
22. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.