ECLI:NL:RBDHA:2024:7968
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verstrekken over de door eiser gevraagde Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van de tolk en om te reageren op de stellingen van eiser over het gebruik van een niet-beëdigde tolk.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het beroep ongegrond verklaart. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is om de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet correct is gehoord tijdens het aanmeldgehoor, omdat er gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat de tolk die is gebruikt, een beëdigde tolk is en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.
Eiser heeft ook betoogd dat de staatssecretaris niet heeft ingegaan op zijn bezwaren tegen de overdracht aan Kroatië en dat er sprake is van pushbacks aan de buitengrenzen van de EU. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming voldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van eiser en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de overdracht aan Kroatië een reëel risico met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser in Kroatië een onmenselijke behandeling zal ondergaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.