ECLI:NL:RBDHA:2024:7968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.5216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verstrekken over de door eiser gevraagde Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van de tolk en om te reageren op de stellingen van eiser over het gebruik van een niet-beëdigde tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het beroep ongegrond verklaart. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is om de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet correct is gehoord tijdens het aanmeldgehoor, omdat er gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat de tolk die is gebruikt, een beëdigde tolk is en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.

Eiser heeft ook betoogd dat de staatssecretaris niet heeft ingegaan op zijn bezwaren tegen de overdracht aan Kroatië en dat er sprake is van pushbacks aan de buitengrenzen van de EU. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming voldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van eiser en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de overdracht aan Kroatië een reëel risico met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser in Kroatië een onmenselijke behandeling zal ondergaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5216
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. de Schutter),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
5 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om de door eiser gevraagde Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) over te leggen en de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen om nader te reageren op de eerst ter zitting opgeworpen stellingen van eiser over het gebruik van een niet-beëdigde tolk. De staatssecretaris heeft gereageerd. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
1.3.
De rechtbank heeft op 20 maart 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.

Niet-beëdigde tolk

5. Eiser stelt dat het met hem gehouden Aanmeldgehoor Dublin onzorgvuldig moet worden geacht. Daartoe voert hij allereerst aan dat hij is gehoord door middel van een niet- registertolk. Hij heeft de vragen niet goed begrepen en/of de antwoorden zijn niet op juiste wijze vertaald en opgenomen in het rapport van gehoor. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit dit ten onrechte ter zijde geschoven en zich beroepen op de spoedeisendheid. Volgens eiser kan een dergelijk beroep niet slagen, omdat de staatssecretaris zes maanden de tijd heeft om een vreemdeling in een Dublinprocedure te horen. De staatssecretaris had dus voldoende tijd om een registertolk te regelen. Daarnaast voert eiser aan dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de staatssecretaris de reden voor het gebruik van een niet- beëdigde tolk schriftelijk moet vastleggen. Dit is niet gebeurd. De enkele mededeling van de staatssecretaris dat een registertolk niet tijdig beschikbaar is, is niet een motivering die volstaat. Daarbij wijst eiser ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 26 juli 2023.²
Verder voert eiser in dit verband aan dat ook een VOG van de tolk ontbreekt. Op grond van artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) had deze moeten worden overgelegd. Nu eiser niet op de juiste wijze is gehoord en zijn verklaringen niet danwel onjuist zijn weergegeven in het verslag Aanmeldgehoor Dublin, is eiser in zijn belangen geschaad. Immers, de staatssecretaris heeft de door hem afgelegde verklaringen niet in zijn beoordeling betrokken.
6. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in zijn nadere reactie van
6 maart 2024 heeft toegelicht dat hoewel in eerste instantie is gewezen op de ‘toelichting inzet tolken IND’ en de ‘gedragscode tolken’, beiden openbaar te raadplegen, de tolk in kwestie een beëdigde tolk - sinds 18 september 2017 – is gebleken. Dit is volgens de staatssecretaris te verifiëren via https://zoekeentolkvertaler.bureauwbtv.nl/ en de bijgevoegde screenshot. Er is volgens de staatssecretaris slechts één tolk genaamd [A] is in het tolkenbestand van de IND. Reeds hierom is volgens de staatssecretaris aan de eisen die gesteld worden in artikel 28 Wbtv voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting van de staatssecretaris te twijfelen. Dat [A] niet de tolk kan zijn geweest die gebruikt is tijdens het aanmeldgehoor omdat die [A] een ‘Niet- registertolk’ is geweest³ - zoals eiser stelt – volgt de rechtbank niet. Daartoe acht zij redengevend dat de staatssecretaris heeft toegelicht dat de reden dat op het voorblad van het rapport van het Aanmeldgehoor is vermeld dat er gebruik is gemaakt van een niet- registertolk is gelegen in het feit dat een beëdiging geldt voor de persoon. Een
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Zaaknummer NL22.10650 (niet gepubliceerd).
3 Zie pagina 1 van het rapport van het Aanmeldgehoor
registervermelding vindt volgens de staatssecretaris op taalniveau plaats. De tolk in kwestie is op 18 september 2017 beëdigd en per 21 februari 2024 ook voor de taal Arabisch (Syrisch
-Libanees) in het register (Rbtv) opgenomen. Volgens de staatssecretaris mocht hij ook voor die datum tolken in deze taal, omdat hij daartoe een inpasbaarheidsverklaring van de IND had en een VOG, die immers ook persoons- en niet taalgebonden is. Navraag door de staatssecretaris bij de tolkencoördinator heeft uitgewezen dat de tolk in kwestie al sinds 2017 in het tolkenbestand van de IND staat, dat hij via de IND ook in ingezet voor Frontex en dat er geen klachten over hem bekend zijn. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Waarbij zij er nog op wijst dat eiser tijdens het gehoor meermaals heeft verklaard dat hij de tolk goed kon verstaan. Er zijn ook geen andere indicaties – die zouden blijken uit het rapport noch anderszins - om aan te nemen dat eiser en de tolk elkaar niet goed hebben begrepen.
Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve nog op dat ook de latere aanvullingen van eiser – gedaan in onder meer de zienswijze – door de staatssecretaris zijn betrokken in de besluitvorming. De beroepsgronden falen.
Motivering voornemen
7. Eiser voert - samengevat - aan dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen. De door eiser tijdens het aanmeldgehoor naar voren gebrachte bezwaren zijn ten onrechte niet gemotiveerd betrokken in het voornemen. Door dit na te laten, is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Volgens eiser dient het bestreden besluit daarom vernietigd te worden.
8. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat de staatssecretaris in het voornemen niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eiser in zijn aanmeldgehoor ten aanzien van Kroatië heeft afgelegd. Het voornemen is echter een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat de staatssecretaris van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan de Kroatische autoriteiten. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om in zijn zienswijze hierop te reageren. In het bestreden besluit is de staatssecretaris ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag heeft geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen zoals eiser die heeft afgelegd tijdens het aanmeldgehoor en wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

9. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er nog steeds pushbacks plaatsvinden aan de buitengrenzen. De staatssecretaris mag niet uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten, helemaal niet nu sprake is van het zakken door de ondergrens van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Dit blijkt uit relevante landeninformatie en uit de persoonlijke ervaringen van eiser zelf tijdens zijn verblijf in Kroatië. Eiser verwijst hiertoe naar het AIDA-rapport over Kroatië en rapporten van Border Violence Monitoring Network, European Union Agency for Fundamental Rights, Human Right Watch en Center for Peace Studies.
10. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de
staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde weliswaar op 13 april 2022⁴ dat de staatssecretaris nader onderzoek diende te doen naar het risico voor Dublinclaimanten op pushbacks na overdracht nu er serieuze aanknopingspunten in de landeninformatie waren dat pushbacks ook plaatsvonden bij vreemdelingen die – al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië – door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Uit de recente uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023⁵ volgt echter dat de staatssecretaris op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek ten aanzien van Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet in de informatie die eiser heeft aangehaald geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
11. Uit de overgelegde informatie blijkt wel dat er pushbacks plaatsvinden, ook op grotere afstanden van de grens, maar daaruit blijkt niet dat de deportaties plaatsvonden bij vreemdelingen die – al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië – door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten. De informatie die eiser heeft aangehaald levert dus geen concrete aanknopingspunten op dat ook Dublinterugkeerders te maken zullen krijgen met pushbacks. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

13. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen, omdat eiser in Kroatië een zeer slechte behandeling heeft ondergaan. Hij is daar gedetineerd en hij is mishandeld door de autoriteiten. In ieder geval moet de staatssecretaris in het bestreden besluit motiveren waarom geen gebruik is gemaakt van deze bevoegdheid, wat ten onrechte niet is gebeurd.
13. De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris benoemd dat eiser heeft verklaard dat hij in Kroatië een zeer slechte behandeling heeft ondergaan, waaronder de mishandeling en detentie.⁶ De staatssecretaris heeft verder, onder het kopje ‘persoonlijk relaas’, opgemerkt dat de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië, en over de situatie in Kroatië, niet tot de conclusie leidt dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Kroatië.⁷ Ook heeft de
6 Bestreden besluit, pagina 3.
7 Bestreden besluit, pagina 10.
staatssecretaris onder het kopje ‘motiveringsgebrek’ verwezen naar alle overwegingen in de beschikking, waaruit volgt dat de bezwaren van eiser tegen een overdracht aan Kroatië zijn getoetst en dat eiser ervan uit mag gaan dat zijn belangen voldoende in acht worden genomen.⁸ Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden heeft meegenomen in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
8 Bestreden besluit, pagina 11.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.