In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van een kinderdagverblijf in 16 appartementen beoordeeld. De vergunninghoudster, Koninklijke Haagse Woningvereniging van 1854, had op 7 december 2020 een aanvraag ingediend voor de verbouwing van het kinderdagverblijf op een perceel in Den Haag, met als doel sociale huurwoningen te realiseren voor eenpersoonshuishoudens. De gemeente had de omgevingsvergunning verleend op 21 juni 2021, en het bestreden besluit van 6 december 2021 bevestigde deze vergunning. Eiser, die naast het perceel woont, vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat en heeft beroep ingesteld tegen het besluit.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing blijft. De rechtbank toetst of de vergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser betoogt dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat het gebruik van het perceel voor wonen niet is toegestaan binnen de bestemming van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan, gezien de maatschappelijke noodzaak voor sociale huurwoningen voor specifieke doelgroepen zoals leraren en zorgpersoneel.
Daarnaast behandelt de rechtbank de bezwaren van eiser met betrekking tot de gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat, waaronder geluidsoverlast door parkeren. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de vrees van eiser voor overlast niet voldoende onderbouwd is. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- door de Staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de Staat tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.