Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en het UWV, vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door het UWV was afgewezen op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiser tegen deze beslissing, waarbij het UWV in bezwaar bij het oorspronkelijke besluit bleef. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 2 november 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank op 6 november 2023 het onderzoek heropend om het UWV de gelegenheid te geven te reageren op aanvullende gronden van eiser.
Eiser ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en had zich ziekgemeld terwijl hij deze uitkering ontving. Het UWV concludeerde dat eiser op 2 november 2021 23,68% arbeidsongeschikt was, en baseerde deze conclusie op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, waaronder plasklachten en een depressieve stoornis. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B overtuigend was.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk, wat betekende dat hij geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontving. De uitspraak werd gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.