ECLI:NL:RBDHA:2024:794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/8282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en het UWV, vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door het UWV was afgewezen op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiser tegen deze beslissing, waarbij het UWV in bezwaar bij het oorspronkelijke besluit bleef. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 2 november 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank op 6 november 2023 het onderzoek heropend om het UWV de gelegenheid te geven te reageren op aanvullende gronden van eiser.

Eiser ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en had zich ziekgemeld terwijl hij deze uitkering ontving. Het UWV concludeerde dat eiser op 2 november 2021 23,68% arbeidsongeschikt was, en baseerde deze conclusie op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, waaronder plasklachten en een depressieve stoornis. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B overtuigend was.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk, wat betekende dat hij geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontving. De uitspraak werd gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8282

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 1 december 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 12 oktober 2023 aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Met de beslissing van 6 november 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het UWV de gelegenheid te geven te reageren op de aanvullende gronden van 12 oktober 2023.
Het UWV heeft naar aanleiding van de heropeningsbeslissing een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 21 november 2021 ingediend.
Eiser heeft – hoewel hij de gelegenheid daarvoor heeft gekregen – niet meer gereageerd.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontving vanaf 2 mei 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Daarvoor werkte hij als keukenmedewerker voor gemiddeld 25,00 uur per week. Terwijl eiser een WW-uitkering ontving, heeft hij zich op 5 november 2019 ziekgemeld. Het UWV heeft daarop aan eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Eiser heeft vervolgens een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 2 november 2021 23,68% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 17 november 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2022.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 28 november 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij vindt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen zijn aangenomen. Hij stelt dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij aandrang heeft tot plassen en daarom vaak naar het toilet moet. Verder houdt de verzekeringsarts B&B geen rekening met de door de psycholoog aangenomen persisterende depressieve stoornis. Hij onderbouwt zijn standpunt met medische informatie van de uroloog, huisarts en psycholoog.
7. Eiser is van mening dat de functies niet geschikt zijn omdat niet uit de functieomschrijving blijkt of er een toilet aanwezig is en of de werkzaamheden kunnen worden onderbroken. Verder mist volgens eiser een belangenafweging.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 2 november 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 2 november 2021 voor 23,68% arbeidsongeschikt is en dus per die datum geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
10. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 2 november 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
11. Eiser stelt dat de verzekeringsarts ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij aandrang heeft tot plassen en dat hij daarom vaak naar het toilet moet. Hij moet daarom zijn werkzaamheden kunnen onderbreken en er moet een toilet in de buurt zijn. Dit blijkt volgens eiser niet uit de FML. Volgens eiser stelt de uroloog dat de invloed van de aandrang om te plassen op de dagelijkse activiteiten van eiser sterk afhangt van de individuele ervaring. Eiser stelt dat hij beperkt is in dagelijkse activiteiten omdat hij telkens naar het toilet moet. Verder stelt eiser dat hij ’s nachts twee tot drie keer naar het toilet moet waardoor zijn nachtrust verstoort, dit leidt volgens eiser tot vermoeidheid overdag. Ter onderbouwing verwijst hij naar de brief van de uroloog van 6 oktober 2023 en de brief van de huisarts van 10 oktober 2023.
12. De verzekeringsarts B&B bespreekt in zijn rapport van 17 november 2022 de door eiser aangegeven plasklachten. Uit het aanvullende medische onderzoek door de verzekeringsarts B&B blijkt dat eiser er ’s nachts met enige regelmaat uit moet om te plassen. Eiser kan niet goed uitplassen en druppelt na. Hiervoor heeft hij een nieuw medicijn en als dat niet werkt zou hij eventueel geopereerd kunnen worden. De klachten worden ook beschreven in de door eiser ingediende brief van de huisarts van 3 juli 2022 en de brief van de uroloog van 25 februari 2022. De verzekeringsarts B&B heeft op basis van deze informatie geen aanleiding gezien om extra beperkingen in de FML op te nemen ten aanzien van de plasklachten. In het rapport van 21 november 2023 stelt de verzekeringsarts B&B dat de in beroep ingediende medische informatie niets nieuws laat zien. De plasklachten die in de verwijsbrief van 29 juni 2021 en in de brief van de uroloog van 6 oktober 2023 worden genoemd waren al bekend. Dit was namelijk tijdens de hoorzitting op 14 november 2022 besproken en dit volgt uit de brief van de huisarts van 3 juli 2022 die in bezwaar is overlegd. De verzekeringsarts B&B voegt hieraan toe dat de informatie van de uroloog niet laat zien dat eiser overdag heel frequent naar het toeliet
(de rechtbank begrijpt: toilet moet)en ook niet dat er bij aandrang direct verlies is. Op elk willekeurig moment en frequent naar het toilet moeten kunnen omdat het anders ‘te laat’ is, is volgens de verzekeringsarts B&B niet aan de orde. Ter zitting heeft het UWV nog opgemerkt dat er bij de functies altijd een toilet aanwezig is, dit is namelijk een arbo-norm. De rechtbank kan dit volgen.
13. Eiser stelt dat de verzekeringsarts B&B geen rekening heeft gehouden met de door de psycholoog aangenomen persisterende depressieve stoornis. De klinisch psycholoog heeft op 15 november 2021, kort na de datum in geding, deze diagnose gesteld. De verzekeringsarts B&B gaat volgens eiser net als de primaire verzekeringsarts uit van een stemmingsstoornis. Ter zitting verwijst het UWV naar het rapport van 17 november 2022 waarin de verzekeringsarts B&B stelt dat eiser geconcentreerd is en geen vermoeide indruk maakt. De stemming is somber, maar niet duidelijk depressief. Dit komt volgens het UWV overeen met de beschrijving van het psychisch functioneren door het hele dossier. Verder stelt het UWV ter zitting dat een diagnose niet direct aangeeft op welke punten beperkingen worden aangenomen. Het gaat erom hoe iemand functioneert met een diagnose en klachten. In het rapport van 21 november 2023 voegt de verzekeringsarts B&B hieraan toe dat de specifieke voorwaarden en beperkingen in de eerste twee rubrieken van de FML voortkomen uit de depressieve stoornis. Hij wijst erop dat de invulinstructie CBBS aandachtspunten aangeeft voor welke items er bij een depressie beperkingen zouden kunnen zijn. Het is echter geen kookboek dat gevolgd moet worden. De werkelijk aanwezige beperkingen worden afgeleid uit het onderzoek zelf en de daarbij naar voren komende objectieve bevindingen. De rechtbank kan dit volgen en vindt dat voldoende is gemotiveerd waarom niet meer beperkingen zijn aangenomen.
14. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 2 november 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld. De stelling van eiser dat het UWV dient te onderzoeken welke belangen relevant zijn en welk gewicht aan die belangen moet worden toegekend doet daar niet aan af. De rechtbank merkt op dat de Wet WIA geen ruimte biedt voor een belangenafweging bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, omdat de toepasselijke wetsbepalingen dwingendrechtelijk van aard zijn. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die dwingen hiervan af te wijken.
15. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Het standpunt dat niet is onderbouwd of er een toilet in de nabijheid is en of de werkzaamheden kunnen worden onderbroken is in feite gericht tegen de FML. De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat de FML juist is. De arbeidsdeskundige B&B merkt in het rapport van 28 november 2022 dan ook terecht op dat beide punten niet in de FML zijn opgenomen waardoor zij de bezwaargrond niet volgt.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 2 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 januari 2024 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.