ECLI:NL:RBDHA:2024:7933
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van pushbacks en ondermaatse opvang in Bulgarije, wat volgens hem het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnt. De staatssecretaris heeft echter verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat er geen reëel risico is voor Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Bulgarije onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 10 mei 2024.