ECLI:NL:RBDHA:2024:7925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
23/2057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroep tegen gedeeltelijke openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke verstrekking van informatie op basis van de Wet open overheid (Woo). Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten die inzicht kunnen geven in de wettelijke aansprakelijkheid tussen de Nederlandse overheid en de leveranciers van Covid-19-vaccins. Verweerder, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, had op 9 december 2022 een besluit genomen waarbij informatie gedeeltelijk openbaar werd gemaakt. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop verweerder op 25 juli 2023 een bestreden besluit nam, waarin enkele documenten aan eiser werden verstrekt en de inventarislijst werd gecorrigeerd.

De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser stelde dat de informatieverstrekking onvolledig en onzorgvuldig was, en dat niet alle bezwaargronden in de beoordeling waren betrokken. De rechtbank oordeelde dat verweerder in het bestreden besluit terecht had overwogen dat de op de inventarislijst genoemde documenten buiten de reikwijdte van het informatieverzoek vielen. Eiser kon niet afdwingen dat de openbaar gemaakte documenten op een andere manier openbaar werden gemaakt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding of teruggave van griffierecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 mei 2024, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cras).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke verstrekking van informatie op de grond van de Wet open overheid (“Woo”).
1.1.
Verweerder heeft op verzoek van eiser bij besluit van 9 december 2022 (“het primaire besluit”) informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder een aantal nadere documenten aan eiser verstrekt en de inventarislijst gecorrigeerd. Verder heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verweerder heeft een aantal niet-openbaar gemaakte documenten vertrouwelijk aan de rechtbank overlegd op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Bij brief van 30 december 2020, aangevuld bij brief van 6 december 2021, heeft eiser verzocht om openbaarmaking van documenten die inzicht kunnen geven in de wettelijke aansprakelijkheid tussen de Nederlandse overheid en de leveranciers van Covid 19-vaccins (het verzoek).
3. Verweerder heeft op 1 december 2022 op aanvraag van een andere verzoeker beslist over de openbaarmaking van chat- en sms-berichten die zijn uitgewisseld met het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. De daarbij openbaar gemaakte stukken zijn bij het primaire besluit aan eiser verstrekt, met bijvoeging van het besluit van 1 december 2022 en de bijbehorende inventarislijst. Op de inventarislijst staat benoemd welke documenten openbaar zijn gemaakt en welke documenten niet worden verstrekt, met vermelding van de reden waarom verstrekking achterwege blijft.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de niet-verstrekte documenten op de inventarislijst zijn omschreven, het ontbreken van verwijzingen naar vindplaatsen en de onmogelijkheid bepaalde documenten digitaal te doorzoeken.
5. Eiser heeft op 1 mei 2023 beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar. Verweerder is bij uitspraak van 23 juni 2023 door de rechtbank opgedragen om binnen twee weken op het bezwaar te beslissen, op straffe van een dwangsom van 100 euro per dag met een maximum van 15.000 euro.
6. Op 25 juni 2023 is het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft daarin overwogen dat de documenten op de inventarislijst niet onder het verzoek om informatieverstrekking vallen, maar dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege blijft. Uit coulance heeft verweerder het bezwaar inhoudelijk beoordeeld waar het gaat om documenten die al eerder openbaar zijn gemaakt. Op grond van deze beoordeling is verweerder gekomen tot aanpassing van de inventarislijst, door daarop de vindplaatsen van die openbare documenten te vermelden. Daarnaast zijn een aantal documenten aan eiseres verstrekt. Tot slot is ingegaan op een viertal documenten dat op onjuiste wijze op de inventarislijst was aangeduid.
7. Omdat het bestreden besluit later is genomen dan de door de rechtbank gestelde termijn, is aan eiser een dwangsombedrag uitgekeerd.
Wat stelt eiser in beroep?
8. Eiser komt op tegen de wijze waarop de op de inventarislijst genoemde documenten zijn verstrekt. Daarnaast stelt hij dat enkele documenten op de inventarislijst ten onrechte niet zijn verstrekt. Hij voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft niet alle bezwaargronden in de beoordeling betrokken. Zo is niet ingegaan op teksten die zijn weggelakt ter vermijding van doublures of omdat ze buiten de reikwijdte van het informatieverzoek zouden vallen. Ook is geen verklaring gegeven voor de onlogische volgorde van tijdstempels van openbaargemaakte chatberichten. Verder is niet toegelicht waarom ongeveer 200 chatberichten niet openbaar zijn gemaakt.
9. Daarnaast is de informatieverstrekking onvolledig en onzorgvuldig. In het bestreden besluit is namelijk aangegeven dat twee documenten nog niet zijn verstrekt in afwachting van de zienswijzen van derde-belanghebbenden; verweerder had die documenten met het bestreden besluit moeten verstrekken.
Verder is het onjuist, dat de afbeeldingen die in intern chatverkeer in JPG-formaat zijn opgeslagen, niet openbaar zijn gemaakt. Verwijzing naar de vindplaatsen van de documenten waarop deze bestanden betrekking hebben, is onvoldoende Zo is niet te zien wat er in de chats is gedeeld. Deze wijze van openbaarmaking leidt daarbij tot de ongerijmde situatie, dat de datumnotaties in de benaming van deze bestanden niet overeenstemmen met de feitelijke dagtekening van de betreffende documenten.
Bovendien maakt de omschrijving op de inventarislijst het moeilijk de juistheid van ingeroepen uitzonderingsgronden te controleren.
10. Eiser vindt ten slotte dat verweerder een hoger bedrag aan dwangsommen heeft verbeurd dan is uitgekeerd en vraagt de rechtbank om een oordeel op dat punt.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank stelt vast, dat het verzoek betrekking heeft op documenten die inzicht kunnen geven in de wettelijke aansprakelijkheid tussen de Nederlandse overheid en de leveranciers van Covid 19-vaccins. Met latere aanvullingen daarop na bezwaar, hoefde verweerder in zijn beoordeling geen rekening te houden.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit heeft mogen overwegen, dat de op de inventarislijst genoemde documenten buiten de reikwijdte van het informatieverzoek vallen. De stellingen van eiser geven geen aanknopingspunten voor bedenkingen bij de juistheid van deze overweging. Gezien de inhoud en reikwijdte van het verzoek, mocht verweerder hier dan ook afzien van openbaarmaking van deze documenten. Eiseres kan hier evenmin afdwingen dat de openbaar gemaakte documenten op een andere manier openbaar worden gemaakt, dan wel de omschrijving van die documenten op de inventarislijst wordt veranderd.
Met betrekking tot reeds openbaar gemaakte documenten, mocht verweerder er bovendien mee volstaan om op de inventarislijst naar de vindplaatsen te verwijzen.
Het bestreden besluit is dan ook voldoende is gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen.
13. Verder is verweerder in het verweerschrift uitvoerig ingegaan op de diverse elementen uit het betoog van eiser.
14. Ten slotte kan eiser in deze procedure de hoogte van de rechterlijke dwangsom niet ter beoordeling voorleggen. De omvang van een volgens een eerdere uitspraak verbeurde dwangsom, valt buiten het bereik van dit beroep. Eventueel kan eiser dit geschilpunt aan de burgerlijke rechter voorleggen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of teruggave van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.