ECLI:NL:RBDHA:2024:7914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
09/021914-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee berovingen op en rond het station in Leiden met geweld

Op 17 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 januari 2024 in Leiden betrokken was bij twee berovingen. De berovingen vonden plaats op en rond het station, waarbij de verdachte en mededaders geweld gebruikten. Bij de eerste beroving werd het slachtoffer, [naam 2], van achteren bij zijn keel vastgepakt en naar de grond getrokken, waarna zijn telefoon en portemonnee werden gestolen. Bij de tweede beroving werd het slachtoffer, [naam 1], terwijl hij sliep op een bankje, beroofd van zijn eigendommen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde en dat het geweld dat werd gebruikt, voldoende was om de diefstal te vergemakkelijken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [naam 2] en [naam 1]. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die zich onveilig voelden na de berovingen. De verdachte had geen strafblad en verbleef in een asielzoekerscentrum in Ter Apel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/021914-24
Datum uitspraak: 17 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] (Marokko),
op dit moment gedetineerd in het detentiecentrum Justitieel Complex [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. Vroegindeweij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of een portemonnee (inhoudende o.a. bankpasjes), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 20 januari 2024 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam 2] van achteren bij zijn keel vast te pakken en/of met een arm een verwurging om de keel van die [naam 2] aan te leggen en/of die [naam 2]
naar de grond te trekken/brengen en/of
- het betasten/doorzoeken van de kleding van die [naam 2] ;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van feit 2 niet bewezen kan worden dat de verdachte met een arm een verwurging om de keel van de aangever heeft aangelegd. Voor het overige heeft de raadsman met betrekking tot de bewijsbeslissing gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024020610, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 118).
3.3.1.
Feit 1 - Diefstal
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 mei 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 20 januari 2024 (p. 10);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 januari 2024 (p. 13 en 14);
3.3.2.
Feit 2 – Diefstal met geweld
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 mei 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 20 januari 2024 (p. 16 t/m 19).
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 20 januari 2024 tezamen en in verenging met anderen een telefoon en een portemonnee van de aangever [naam 1] heeft gestolen (feit 1) en dat hij op diezelfde dag tezamen en in vereniging met anderen een telefoon en een portemonnee van de aangever [naam 2] heeft gestolen, waarbij gebruik is gemaakt van geweld (feit 2).
Dat geweld is toegepast leidt de rechtbank af uit de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte. De aangever heeft heel concreet beschreven hoe hij van achteren bij zijn keel werd gegrepen, waarna er een verwurging rond zijn keel werd aangelegd met een arm en hij vervolgens in één keer naar de grond werd getrokken, waar die verwurging doorging en steeds strakker werd. Hij heeft ook beschreven dat hij daardoor geen lucht kreeg en echt in doodsnood raakte. De verdachte heeft wel verklaard dat zij agressief waren tijdens de beroving, hij zou de aangever hebben geduwd, waarna de aangever op de grond terecht is gekomen en daarna hebben ze zijn zakken doorzocht. Anders dan de verdediging acht de rechtbank bewezen dat het geweld niet alleen bestond uit het naar de grond trekken van de aangever maar ook uit het van achteren bij de keel vastpakken van de aangever en het met een arm een verwurging om de keel van de aangever leggen. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen. Dat het niet de verdachte zelf is geweest die volgens de aangever de wurggreep heeft toegepast doet aan een bewezenverklaring van dit onderdeel niets af, nu sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 20 januari 2024 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen een telefoon en een portemonnee (inhoudende o.a. bankpasjes) die aan [naam 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 20 januari 2024 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen een telefoon en een portemonnee die aan [naam 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [naam 2] van achteren bij zijn keel vast te pakken en met een arm een verwurging om de keel van die [naam 2] aan te leggen en die [naam 2] naar de grond te trekken en
- het doorzoeken van de kleding van die [naam 2] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met het feit dat het niet de verdachte is geweest die het slachtoffer in een wurggreep heeft gehouden, dat hij geen strafblad heeft en dat hij de feiten onder invloed van drugs heeft gepleegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in de nacht van 20 januari 2024 tezamen en in vereniging met mededaders schuldig gemaakt aan twee berovingen op en rond het station in Leiden. Bij de eerste beroving hebben zij de aangever [naam 2] , gezien toen hij door het station heen naar huis liep. Zij hebben hem zo’n 400 meter achtervolgd en hem toen met geweld beroofd van zijn telefoon en portemonnee. Daarna zijn ze terug gerend naar het station. Op het perron aangekomen zagen zij aangever [naam 1] die daar op een bankje zat te slapen. Verdachte en zijn mededaders hebben daarin een gelegenheid gezien en meteen van die gelegenheid gebruik gemaakt. De medeverdachte is naast hem gaan zitten om de zakken van [naam 1] te doorzoeken. Vervolgens hebben de andere twee (waaronder verdachte) ook zijn zakken doorzocht en toen hij als gevolg daarvan wakker werd, hielden zij hem vast en gingen rustig door. Ook van hem hebben ze zijn telefoon en portemonnee gestolen. Uit de camerabeelden van het perron blijkt hoe brutaal ze te werk gingen. Dat er allerlei mensen langs liepen en een van hen zelfs bleef staan, heeft hen er niet van weerhouden [naam 1] van zijn eigendommen te ontdoen.
In beide gevallen gaat het om slachtoffers die onder invloed waren van alcohol, hetgeen bij [naam 2] , gezien de wijze waarop hij liep, ook meteen zichtbaar was. Verdachten hebben op een zeer laffe en geraffineerde wijze misbruik van gemaakt van de gelegenheid toen die zich voordeed. Het gemak waarmee ze dit hebben gedaan en dan ook nog twee keer kort na elkaar, baart de rechtbank grote zorgen.
Dit zijn ernstige, kwalijke en zorgelijke feiten die voor slachtoffers over het algemeen grote impact hebben. Dat hiervan ook in dit geval sprake is, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [naam 1] . In de weken na de beroving heeft hij moeite gehad met slapen en had hij last van een onveilig gevoel met name bij het reizen met het openbaar vervoer. Uit de schriftelijke verklaring van [naam 2] blijkt dat hij zich door het feit verdrietig, neerslachtig, bang, geschrokken en overprikkeld heeft gevoeld. De verdachte heeft met het plegen van deze misdrijven aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom, lichamelijke integriteit en waardigheid. Tot slot leiden berovingen die midden op straat of op het station plaatsvinden tot onrust en een onveilig gevoel in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
Verdachte verbleef in AZC in Ter Apel in afwachting van een beslissing op zijn verzoek om asiel in Nederland. Hoe hij die nacht vanuit Ter Apel samen met de anderen op het station in Leiden terecht is gekomen, heeft hij niet duidelijk kunnen maken. Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft hij verder niets verklaard, behalve dat hij in Ter Apel werkzaam was als kapper.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde duur van de gevangenisstraf passend en geboden. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 780,80 en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 110,80 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade.
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 98,71 en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] . De vordering van [naam 1] kan volgens de officier van justitie gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 86,71 tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met daarbij hoofdelijke aansprakelijkheid.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] op het standpunt gesteld dat teveel is gevraagd voor de portemonnee en dat dit bedrag moet worden gematigd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet behandeld kan worden, omdat de vordering niet in de zaak van de verdachte is ingediend. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende causaal verband is tussen het feit en de schade aan de broek van de benadeelde partij en het door zijn vriendin betaald treinkaartje, zodat dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat het bedrag dat wordt genoemd voor het vervangen van het telefoonhoesje buitensporig hoog is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 2]
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘aanschaf nieuwe identiteitskaart’, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de post ‘restwaarde van de weggenomen portemonnee’, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de dagwaarde van de portemonnee ten tijde van het voorval € 0,00 was, vanwege het afschrijvingspercentage van 25% per jaar. Omdat de portemonnee echter nog in gebruik was, functioneerde en in goede staat verkeerde had deze nog enige waarde. Namens de benadeelde partij is deze waarde geschat op € 35,00. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag lager moet worden ingeschat, gelet op het feit dat de portemonnee 8 jaar oud is in combinatie met het afschrijvingspercentage. De rechtbank stelt de schade vast op € 15,00,
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 650,00.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 740,80, bestaande uit € 90,80 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een (of meer) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 740,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] .
De vordering van [naam 1]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij van [naam 1] overweegt de rechtbank dat het duidelijk is dat deze vordering ook ziet op de zaak van de verdachte. Dat per abuis alleen het parketnummer van de medeverdachte boven de vordering staat vermeld, doet daar niet aan af. De vordering is ter terechtzitting volledig besproken, aan de verdediging verstrekt en namens de verdachte heeft de raadsman hierop kunnen reageren. De rechtbank zal deze vordering ambtshalve in deze zaak voegen.
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘kosten nieuwe portemonnee’, ‘factuur siliconen hoesje’ en ‘kosten voor simkaart + houder’ is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de post ‘kosten voor broek’ en ‘kosten treinkaartje’ verwerpt de rechtbank het verweer dat causaal verband ten opzichte van het bewezenverklaarde ontbreekt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van de gevorderde bedragen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 98,71, bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een (of meer) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 98,71, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 60a, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 740,80 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 740,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 98,71 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 98,71, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. E. Boot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2023.