7.3Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 2]
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘aanschaf nieuwe identiteitskaart’, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de post ‘restwaarde van de weggenomen portemonnee’, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de dagwaarde van de portemonnee ten tijde van het voorval € 0,00 was, vanwege het afschrijvingspercentage van 25% per jaar. Omdat de portemonnee echter nog in gebruik was, functioneerde en in goede staat verkeerde had deze nog enige waarde. Namens de benadeelde partij is deze waarde geschat op € 35,00. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag lager moet worden ingeschat, gelet op het feit dat de portemonnee 8 jaar oud is in combinatie met het afschrijvingspercentage. De rechtbank stelt de schade vast op € 15,00,
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 650,00.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 740,80, bestaande uit € 90,80 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een (of meer) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 740,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] .
De vordering van [naam 1]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij van [naam 1] overweegt de rechtbank dat het duidelijk is dat deze vordering ook ziet op de zaak van de verdachte. Dat per abuis alleen het parketnummer van de medeverdachte boven de vordering staat vermeld, doet daar niet aan af. De vordering is ter terechtzitting volledig besproken, aan de verdediging verstrekt en namens de verdachte heeft de raadsman hierop kunnen reageren. De rechtbank zal deze vordering ambtshalve in deze zaak voegen.
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘kosten nieuwe portemonnee’, ‘factuur siliconen hoesje’ en ‘kosten voor simkaart + houder’ is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de post ‘kosten voor broek’ en ‘kosten treinkaartje’ verwerpt de rechtbank het verweer dat causaal verband ten opzichte van het bewezenverklaarde ontbreekt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van de gevorderde bedragen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 98,71, bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een (of meer) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 98,71, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] .