ECLI:NL:RBDHA:2024:7911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
09/327611-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met schroevendraaier en fles, vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 17 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 december 2022 in Den Haag met een schroevendraaier zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting het bovenlichaam van de aangever en hem meerdere keren met een fles op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestond. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat de handelingen van de verdachte wel degelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrachten. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de verdachte als agressor werd aangemerkt en er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 150 uren opgelegd, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van € 1.550,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/327611-22
Datum uitspraak: 17 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1970 te [geboorteplaats 1] (Dominicaanse Republiek),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.F. Deen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een schroevendraaier, althans een scherp/puntig voorwerp, zwaaiende en/of
stekende bewegingen heeft gemaakt richting het (bovenlichaam) van die [aangever]
- met een fles heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van die [aangever]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gesteld dat alle tenlastegelegde geweldshandelingen kunnen worden bewezen en dat dit kan worden gekwalificeerd als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Indien en voor zover relevant, zal hieronder nader op het betoog van de raadsvrouw worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022375088 van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 139).
1. Het proces-verbaal van aangifte van. [aangever] , opgemaakt op 14 december 2022, voor zover inhoudende (p. 30 en 31):
Op 14 december 2022 was ik te ’s-Gravenhage. Ik zag dat [verdachte] mij duwde. Ik zag dat [verdachte] een fles pakte die boven op een tafel stond. Ik zag dat hij mij hiermee sloeg op mijn hoofd. Ik zag veel bloed.
2. Het proces-verbaal van aangever van. [aangever] , opgemaakt op 15 december 2022, voor zover inhoudende (p. 33 en 34):
Ik heb echt veel pijn. Ik kan niet goed bewegen. Ook een gekke bult op mijn rechterarm en mijn hoofd doet constant pijn. Die man heeft mij geprobeerd te steken hier in mijn linker zijde. Alles zat onder bloed.
Hij begon me te duwen. Toen ging hij mij slaan. Hij wilde me steken. Naast die tafel waar we waren stonden flessen. Hij pakte er één en sloeg me op mijn hoofd. Ik ben gestoken als het ware. ik heb wel pijn. Hij probeerde me te steken, 2 a 3 keer. Aan de zijkant. Toen heeft hij een fles gepakt en mijn hoofd flink geraakt.
Opmerking verbalisant: De aangever wijst wederom naar zijn linkerzijde waar twee wondjes zichtbaar zijn. Hiervan worden foto's gemaakt, alsmede van zijn rug alwaar ook twee wondjes zichtbaar zijn. Tevens van de verwondingen op het hoofd en rechter onderarm (bult) van aangever worden foto's gemaakt.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 december 2022, voor zover inhoudende (p. 71 en 72):
Op 14 december 2022 was ik te ’s-Gravenhage. Ik zag een man die later bleek te zijn: [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1994 te [geboorteplaats 2] Colombia. Ik zag dat hij twee wonden in zijn achterhoofd had. Ik zag dat er een wond aan de rechterkant van zijn achterhoofd zat. Deze was ongeveer twee centimeter groot. Ik zag dat er een wond aan de linkerkant van zijn achterhoofd zat. Deze was ongeveer vier centimeter groot. Op diezelfde dag kwam ik in het ziekenhuis. Ik hoorde dat hij gehecht moest worden aan zijn wonden op zijn achterhoofd.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 december 2022, voor zover inhoudende (p. 101):
De beelden zijn gedateerd 14 december 2022. lk zag op de beelden het volgende:
Camera 2
21.55.48
uur; Er ontstaat een handgemeen. Verdachte grijpt dan aangever met de linkerhand bij de keel en duwt hem op de tafel. Hij trekt aangever dan bij zijn kraag/keel richting bargedeelte en uit beeld. De rechterhand met de schroevendraaier houdt verdachte in uitgestrekte arm ver naar achter.
Camera 4
21.55.59
uur; Verdachte met schroevendraaier. Het is mij onduidelijk of verdachte gericht stekende bewegingen maakt met de schroevendraaien of dat hij die toch zoveel mogelijk achter zich houdt. Let wel dat hij continue buiten beeld, dan weer gedeeltelijk in beeld is, kennelijk in worsteling met de aangever.
21.56.16
uur; Daarna slaat hij hard naar rechts. Aan de schaduwen op de grond is te zien dat er een heftig handgemeen gaande is.
21.56.36
uur; In een flits komt de onderkant van een fles in beeld. De fles gaat in een slaande beweging van onder naar boven en uit beeld. Vlak daarop weer zo.
21.56.39
uur; De fles komt weer in beeld, in de hand van aangever, te herkennen aan de groene kleur van zijn mouw. De fles gaat in een slaande beweging naar rechts.
21.56.39
uur; Fles in de hand van aangever. De fles gaat weer omhoog. Aangever komt gedeeltelijk in beeld. Verdachte slaat met de fles naar aangever. Ik zie hem vier keer slaan. De fles komt in beeld met een slaande beweging.
21.56.44
uur; Aangever komt in beeld. Hij valt, terwijl hij al laag was, voorover naar de grond terwijl verdachte hem met de fles slaat. Op zijn achterhoofd is bloed te zien.
5. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 3 mei 2024, voor zover inhoudende:
De rechtbank neemt waar dat op de camerabeelden van ‘camera 4’ te zien is dat de verdachte met een schroevendraaier in zijn hand snelle bewegingen naar beneden en naar voren maakt, terwijl hij in worsteling was met de aangever.
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 mei 2024;
Het klopt dat ik voorafgaande aan en tijdens de worsteling met meneer [aangever] een schroevendraaier in mijn rechterhand had.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor onder 3.3. genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 14 december 2022 in Den Haag met een schroevendraaier zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting het bovenlichaam van de aangever [aangever] en dat hij hem meerdere keren met een fles op het hoofd heeft geslagen. De toedracht van het incident, zoals de aangever heeft verklaard, wordt ondersteund door de camerabeelden die door een verbalisant zijn omschreven en ter terechtzitting zijn bekeken en besproken. Door deze camerabeelden wordt bevestigd dat de verdachte met een schroevendraaier snelle zwaaiende bewegingen heeft gemaakt die richting het bovenlichaam van de aangever gaan. Ook blijkt dat de verdachte meerdere malen slaande bewegingen heeft gemaakt met een fles die volgens de aangever op zijn hoofd terecht zijn gekomen. Het bij de aangever vastgestelde letsel past ook bij deze verklaring. Bij de aangever is vastgesteld dat hij twee wonden op zijn achterhoofd had, die later gehecht moesten worden in het ziekenhuis.
Naar algemene ervaringsregels kan het uitoefenen van geweld tegen hoofd, zoals het daarop slaan met een voorwerp, leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Niet ieder geweld tegen het hoofd levert echter zodanig letsel op. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zodanig letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen de kracht waarmee en de wijze waarop geweld is uitgeoefend een rol.
In dit geval heeft de verdachte de aangever meerdere malen met een fles geslagen en aangever daarbij op het hoofd geraakt.. Uit het letsel van aangever kan worden afgeleid dat de verdachte met enige kracht met de fles heeft geslagen. Er zijn immers twee scheurwonden op het hoofd ontstaan. De rechtbank kan daaruit evenwel niet zonder meer afleiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever door het slaan met de fles dodelijk letsel zou oplopen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de aangever op de meest kwetsbare gedeeltes van het hoofd geraakt is. Wél kan de rechtbank vaststellen dat er – in ieder geval – een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever door de slagen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels is het hoofd wel zo kwetsbaar, dat een krachtige slag met een fles al gauw kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door aangever toch te slaan, heeft de verdachte de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
De rechtbank is - gelet op het vorenstaande - van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag op de aangever (onder 1 primair) en dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van de aangever (onder 1 subsidiair).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 14 december 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een schroevendraaier zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting het bovenlichaam van die [aangever]
- met een fles heeft geslagen tegen het hoofd en lichaam van die [aangever]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces, wat moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Er was volgens de raadsvrouw sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, zodat de reactie van de verdachte noodzakelijk en geboden was. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte geen kant op kon en dat de aangever verhinderde dat de verdachte weg kon gaan. De aangever begon de verdachte hard te duwen en hem zelfs meermalen te bijten. Het verweer van de verdachte was in die situatie proportioneel.
Mocht de rechtbank menen dat de wijze van verdediging door de verdachte niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding door de aangever, dan heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit kwam door een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding. De verdachte was bang dat de aangever hem zou vermoorden en hij was hier gerechtvaardigd bang voor. De verdachte heeft zich alten vertellen dat de aangever een agressieve man is en een crimineel die veel mensen heeft aangevallen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Er lijken meerdere momenten te zijn waarop de verdachte weg had kunnen lopen, maar in plaats daarvan heeft hij een fles gepakt waarmee hij meermalen heeft geslagen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer alleen slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. De enkele vrees daarvoor is niet voldoende, de gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van het eerder aangehaalde artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens vaste rechtspraak (zie in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715) kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
De rechtbank overweegt over de aanloop naar bewezenverklaarde feit in het onderhavige geval het volgende. Uit de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte blijkt dat zij een discussie hadden over geld. Op de camerabeelden is te zien dat de aangever op een bepaald moment naar de verdachte toe komt lopen, pal voor hem gaat staan en kennelijk verder gaat met de discussie. Vervolgens gaat de verdachte staan en loopt hij langs de aangever heen de andere kant op. De aangever trekt zijn jas aan, waaruit de rechtbank opmaakt dat de aangever aanstalten maakt om het restaurant te verlaten. Op dat moment geeft de verdachte de aangever een duw. Hierna wordt er verder gediscussieerd en worden er, voornamelijk door de verdachte, meerdere duwen gegeven. Nadat de aangever de verdachte ook een duw heeft gegeven, pakt de verdachte de aangever bij de kraag, duwt hem op de tafel en trekt hem de kamer uit. Hierna heeft het bewezenverklaarde feit plaatsgevonden.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Niet is aannemelijk geworden dat er sprake is van zodanige bedreigende situatie voor de verdachte, dat hij zich met toepassing van geweld mocht verdedigen. De omstandigheid dat vlak voor het geweld een woordelijke confrontatie plaatsvond tussen de verdachte en de aangever is daartoe onvoldoende. Ook indien er een woordelijke bedreiging door de aangever zou zijn geuit, zoals de verdachte stelt, is dat onvoldoende om aan te nemen dat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding bestond, aangezien de enkele vrees daarvoor niet voldoende is. Naar het oordeel van de rechtbank is juist de verdachte als de agressor aan te merken, omdat hij als eerste een duw geeft en vervolgens, na zelf ook te zijn geduwd, als eerste met grovere geweldshandelingen begint. Onder deze omstandigheden komt de verdachte geen beroep op noodweer, dan wel en noodweerexces toe en wordt het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, bij eventuele bewezenverklaring en strafoplegging, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het hetgeen uit het reclasseringsrapport naar voren komt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer meerdere malen met een volle champagnefles op het hoofd te slaan. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer twee grote littekens op zijn achterhoofd. Door zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte gedurende het onderzoek geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, onvoldoende inzicht lijkt te hebben in het kwalijke karakter daarvan en de schuld van het incident volledig bij het slachtoffer lijkt te leggen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 januari 2024. De reclassering concludeert dat de verdachte stabiele huisvesting, een zinvolle dagbesteding en inkomsten heeft. Er is wel sprake van schuldenproblematiek ontstaan door het faillissement van zijn restaurant. Als gevolg van de financiële problemen en de uiteindelijke sluiting van het restaurant is de relatie tussen de verdachte en zijn toenmalige vriendin stukgelopen. De verdachte is al enige tijd alleenstaand en heeft een beperkt sociaal netwerk in Nederland. Per september 2023 heeft de verdachte een nieuw restaurant geopend. De verdachte lijkt een maatschappelijk geaccepteerd bestaan na te willen streven, hetgeen de reclassering positief vindt. Afgezien van dit incident constateert de reclassering dat de verdachte in het algemeen genomen geen problemen heeft en geen problemen lijkt te hebben aangaande agressie-regulatieproblematiek. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
In tegenstelling tot het advies geformuleerd in het reclasseringsrapport d.d. 26 april 2023 heeft de reclassering geadviseerd om de verdachte een meldplicht en het meewerken aan schuldhulpverlening op te leggen. De verdachte zegt namelijk een hulpvraag te hebben en de reclassering ziet aanknopingspunten om deze bijzondere voorwaarden te adviseren.
Strafmodaliteit en strafmaat
Ten aanzien van het door de verdachte gepleegde feit is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de aangever ook enig aandeel in het incident heeft gehad, ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte in plaats daarvan een forse taakstraf op te leggen. Bij de vaststelling van de duur daarvan weegt de rechtbank mee dat de verdachte nog nooit eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank gaat er verder van uit dat het hier gaat om een incident. De verdachte lijkt namelijk geen problemen te hebben met het omgaan met agressie en heeft zijn leven aardig op de rit. Het risico op herhaling van dit soort feiten wordt door de reclassering daarom laag ingeschat. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen als stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Daarnaast constateert de rechtbank dat de wel aanwezige schuldenproblematiek van de verdachte niet in verband staat met het bewezenveklaarde feit,, zodat ook dit geen reden is voor een voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de op te leggen taakstraf gekeken naar de tabel ‘omzetting vrijheidsstraf in taakstraf’ van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit blijkt dat een vrijheidsstraf van 2 maanden kan worden omgezet naar een taakstraf voor de duur van 160 uur.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. Hierop zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in aftrek worden gebracht.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.327,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 750,00 aan materiële schade en € 1.577,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op de verzochte vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het verzoek tot vergoeding van de materiële schade moet worden afgewezen, omdat het causale verband tussen de geleden schade en het feit ontbreekt. De raadsvrouw heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade af te wijzen, dan wel fors te matigen wegens het zeer groot eigen aandeel van de benadeelde partij in het incident.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is naar het oordeel van de rechtbank namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft na het incident bij de politie verklaard dat door het incident zijn telefoon kapot is gegaan en de politie heeft de kapotte telefoon fotografisch vastgelegd. Dat uit de factuur blijkt dat de benadeelde partij pas acht maanden na het incident zijn telefoon heeft laten repareren doet daaraan niet af. De hoogte van het bedrag is namens de verdachte verder niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 750,00.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 800,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.550,00, bestaande uit € 750,00 aan materiële schade en €800,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de materiële schade toewijzen met ingang van 14 december 2022, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de immateriële schade toewijzen met ingang van 14 december 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.550,00, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 750,00 vanaf 2 augustus 2023, en over een bedrag van € 800,00 vanaf 14 december 2022, beide tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
150 (honderdvijftig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (vijfenzeventig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.550,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, te betalen aan [aangever] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.550,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, beide tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. E. Boot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2024.