ECLI:NL:RBDHA:2024:791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/09/645171 / FA RK 23-2293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen, inclusief zorgregeling en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 uitspraak gedaan over de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een vrouw en een man, waarbij nevenvoorzieningen zijn getroffen met betrekking tot de zorg voor hun minderjarige kind, alimentatie en de verdeling van de echtelijke woning. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.W.S. Nijman, verzocht om ontbinding van het partnerschap en stelde dat de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar moest worden vastgesteld. De man, vertegenwoordigd door mr. M.C. Carli-Lodder, voerde verweer en vroeg om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De rechtbank heeft de feiten in overweging genomen, waaronder de zorgregeling voor het minderjarige kind en de financiële situatie van beide partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht en heeft de ontbinding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind is bij de vrouw vastgesteld, met een zorgregeling die de betrokkenheid van de man waarborgt. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de kinderalimentatie van € 442,- per maand en partneralimentatie, die afhankelijk is van de overname of verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft de vrouw de gelegenheid gegeven om de echtelijke woning over te nemen, met voorwaarden voor de verkoop indien dit niet mogelijk blijkt. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2293 (ontbinding) en FA RK 23-4047 (afwikkeling)
Zaaknummer: C/09/645171 (ontbinding) en C/09/648743 (afwikkeling)
Datum beschikking: 11 januari 2024

Ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 27 maart 2023 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.W.S. Nijman te Oegstgeest.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C. Carli-Lodder te [plaatsnaam 3] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken;
- het bericht van 9 november 2023, met bijlage, van de man;
- het bericht van 27 november 2023, met bijlagen, van de man
- het bericht van 30 november 2023, met bijlagen, van de vrouw.
Op 7 december 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw met haar advocaat;
- de man met zijn advocaat;
- [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

- Partijen met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan op [datum] 2017 te [plaatsnaam 1] .
- Zij zijn samen de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [plaatsnaam 1] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] .
- [minderjarige 1] verblijft op dit moment bij de vrouw.
- Partijen hebben op 28 september 2017 partnerschapsvoorwaarden opgemaakt.
- De vrouw is tevens ouder van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [plaatsnaam 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2011 te [plaatsnaam 3] .
- Deze rechtbank heeft op 11 januari 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres] , [postcode] [plaatsnaam 1] en beveelt mitsdien dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
- de minderjarige aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige bij zich te hebben in een twee wekelijks schema:
- de ene week van dinsdag uit school tot donderdag naar school;
- de andere week van vrijdag uit school tot zondagavond 18:30 uur;
- de man aan de vrouw met ingang van heden voorlopig een partneralimentatie van
€ 1.885,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man aan de vrouw, met ingang van heden voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige, van € 440,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Bij beschikking van 5 juli 2023 heeft de rechtbank een verbeterbeschikking gewezen, voor zover van belang, inhoudende dat een vakantieregeling wordt bepaald:
-
Voorjaarsvakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige 1] bij de vrouw, in de oneven jaren bij de man;
-
Meivakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste helft van de meivakantie bij de vrouw en de tweede helft bij de man, in de oneven jaren omgekeerd;
-
Zomervakantie: [minderjarige 1] verblijft de helft van de zomervakantie bij de vrouw en de andere helft van de zomervakantie bij de man, waarbij [minderjarige 1] maximaal twee weken aaneengesloten maar in totaal drie weken bij elke ouder verblijft èn [minderjarige 1] in de oneven jaren de eerste twee weken bij de man en in de even jaren de eerste twee weken bij de vrouw verblijft;
-
Herfstvakantie: [minderjarige 1] verblijft in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
-
Kerstvakantie: [minderjarige 1] verblijft in de even jaren de eerste helft van de kerstvakantie bij de vrouw, inclusief eerstekerstdag, en in de tweede helft van de kerstvakantie bij de man, inclusief tweede kerstdag en 31 december, in de oneven jaren omgekeerd;

Verzoek en verweer

Het verzoek luidt strekt – na wijziging en aanvulling – tot ontbinding van het geregistreerde partnerschap, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw;
- vaststelling van een zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] , in die zin dat [minderjarige 1] in de even weken van zondag 17:00 uur tot de zondag daarop 17:00 uur bij de man is en dat de vrouw in de week van dat [minderjarige 1] bij de vader is hem op woensdag uit school haalt en hem op donderdagochtend weer naar school brengt en dat de man dit doet in de week dat [minderjarige 1] bij de vrouw is;
- vaststelling van een vakantieregeling, in die zin dat [minderjarige 1] in de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man is, in de meivakantie in de oneven jaren de eerste helft bij de vrouw is, in de zomervakantie in de even jaren de eerste twee weken bij de vrouw (twee weken aaneen van in totaal drie weken) is, in de herfstvakantie in de oneven jaren bij de vrouw in de even jaren bij de man is en dat tijdens de overige feestdagen de reguliere zorgregeling doorloopt, met dien verstande dat in overleg andere afspraken gemaakt kunnen worden over de verdeling van de vakantie- en feestdagen;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 446,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking en dat zolang er opvangkosten voor [minderjarige 1] worden gemaakt partijen die kosten bij helfte delen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.996,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de ontbinding van het geregistreerde partnerschap;
- verdeling van de beperkte gemeenschap en verrekening van de partnerschapsvoorwaarden, zoals door de vrouw verzocht en die blijkt uit productie 25, aldus dat de vrouw een vordering heeft op de man van € PM; [1]
- de verdeling van de beperkte gemeenschap, het vergoedingsrecht van de vrouw en verrekening van de partnerschapsvoorwaarden, zoals door de vrouw verzocht, aldus dat de vrouw een vordering op de gemeenschap heeft van € 20.021,15 en zo die geen of onvoldoende verhaal biedt zij een vordering op de man heeft van in beginsel
€ 10.010,57;
- de echtelijke woning onverdeeld blijft tot [minderjarige 1] de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, dan wel voor de duur van vijf jaar, althans dat de vrouw gerechtigd is tot een half jaar na de ontbinding van het geregistreerde partnerschap in de woning te verblijven;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer en dat verweer wordt hierna – voor zover nodig – besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht om de ontbinding van het geregistreerde partnerschap uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man;
- vaststelling van zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] , in die zin dat:
- [minderjarige 1] bij de man zal verblijven in de ene week van vrijdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school en in de andere week van zondagmiddag tot maandagochtend naar school;
- de vakanties als volgt worden verdeeld:
- in de voorjaarsvakantie: even jaren bij de vrouw, oneven jaren bij de man;
- in de meivakantie: even jaren eerste helft bij de vrouw, tweede helft bij de man, oneven jaren omgekeerd;
- in de zomervakantie: 50/50 waarvan maximaal twee weken aangesloten maar in totaal dus 3 weken bij elke ouder, waarbij [minderjarige 1] in de oneven jaren de eerste twee weken bij de vrouw verblijven en in de even jaren de eerste twee weken bij de man;
- in de herfstvakantie: even jaren bij de man, oneven jaren bij de vrouw;
- in de kerstvakantie: even jaren eerste helft bij de vrouw, inclusief eerste kerstdag, tweede helft bij de man inclusief tweede kerstdag en 31 december, en in de oneven jaren omgekeerd;
- ingeval van toevertrouwing aan de vrouw, vaststelling van kinderalimentatie van € 439,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking;
- het afgeven van een verklaring voor recht dat de vrouw de volledige eigenaarslasten en gebruikerslasten van de echtelijke woning voor eigen rekening en risico dient te nemen, vanaf de datum van de beschikking voorlopige voorzieningen;
- het gelasten van partijen om tot verkoop van de woning over te gaan waarbij hij verzoekt om het in de jurisprudentie gebruikelijke spoorboekje te hanteren;
- bij het vaststellen van partneralimentatie, in goede justitie een bijdrage te bepalen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerde partnerschap, zijnde 24 maart 2023, rekening houdende met de werkelijke woonlasten van de man in plaats van het woonbudget en daarbij te bepalen dat hetgeen de man alsdan te veel blijft te hebben betaald door de vrouw aan hem dient te worden terugbetaald, dan wel zal mogen worden verrekend bij de verdeling/verrekening van de beperkte gemeenschap;
- bepaling dat de vrouw aan de man een nog nader te bepalen vergoeding dient te betalen gebaseerd op de partnerschapsvoorwaarden;
- vaststelling van een gebruikersvergoeding ten laste van de vrouw, wegens het gebruik en genot van de echtelijke woning, waardoor de man niet kan beschikken over het aan hem toekomende vermogen;
- wijze van de verdeling/verrekening van de afwikkeling partnerschapsvoorwaarden en beperkte gemeenschap te bepalen overeenkomstig het standpunt van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Ontbinding geregistreerd partnerschap
Ontvankelijkheid
Door de man en de vrouw is geen ondertekend ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Indien het ouderschapsplan, bedoeld in lid 2, redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter (artikel 815 lid 6 Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen voldoende toegelicht waarom het voor hun op dit moment niet mogelijk is om tot een ouderschapsplan te komen, zodat de rechtbank partijen toch zal ontvangen in hun verzoek tot ontbinding van het geregistreerde partnerschap.
Inhoudelijk
De vrouw en de man hebben gesteld dat het geregistreerd partnerschap van partijen duurzaam is ontwricht, zodat de over en weer gedane verzoeken tot ontbinding van het partnerschap als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats
De vrouw heeft gesteld dat zij wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar wordt bepaald zodat er geen onderscheid is tussen hem en haar twee andere kinderen en de financiële situatie met betrekking tot de kinderen overzichtelijk blijft. Ook is de vrouw de contactpersoon voor de school en de opvang van [minderjarige 1] .
De man wil dat de hoofdverblijfplaats bij hem wordt bepaald, omdat de moeder veel zorg draagt en zij afspraken en andere zaken met betrekking tot [minderjarige 1] vergeet uit te voeren.
De Raad geeft aan dat het bepalen van de hoofdverblijfplaats in de eerste plaats een juridische beslissing is en dat het daarom praktischer zou zijn als [minderjarige 1] en zijn broers dezelfde hoofdverblijfplaats hebben.
De rechtbank overweegt zij met de Raad vindt dat [minderjarige 1] en zijn broers dezelfde hoofdverblijfplaats moeten hebben. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de vrouw de administratieve en praktische zaken voor [minderjarige 1] regelt, zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] daarom bij de vrouw bepalen.
Verdeling van zorg- en opvoedtaken (zorgregeling)
De vrouw heeft gesteld dat [minderjarige 1] zijn broers op dit moment nog maar vier dagen per twee weken ziet. Zij wil daarom een “week-op-week-af” regeling waarbij haar drie kinderen tegelijk bij haar zijn, van zondag tot zondag. [minderjarige 1] heeft er last van dat hij niet vaker samen is met zijn broers. De vrouw kan haar werk hierop aanpassen en zo meer aandacht aan de kinderen besteden. [minderjarige 3] gaat om de week op zondag naar de man en dat kan dan ook zo blijven. De vrouw heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nu in de oneven weken bij haar en wil dat voor [minderjarige 1] ook.
De man stelt dat de zorgafspraken die partijen indertijd hebben gemaakt eenzijdig door de vrouw zijn aangepast. De man heeft zijn leven en werk aangepast aan de oorspronkelijke afspraken en die zijn in het belang van [minderjarige 1] . De man vindt het belangrijk dat de drie kinderen bij elkaar zijn en dat hij contact houdt met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , maar dat was al het geval. [minderjarige 3] komt in het weekend dat [minderjarige 1] bij hem is, ook bij de man. De man maakt zich zorgen over de veranderde situatie bij de moeder thuis. Er is een nieuwe partner in het spel en dat moet verwarrend zijn voor [minderjarige 1] .
De Raad merkt op dat zowel de vrouw als de man kennelijk goed in staat zijn om voor [minderjarige 1] te zorgen en dat hun verschil van mening met name is gelegen in de tijdsverdeling van de zorg. Daar heeft de Raad geen specifieke voorkeur in. Als er verder verschillen van inzicht over de opvoeding zijn tussen de ouders, zouden zij een mediator in de arm kunnen nemen.
De rechtbank overweegt als volgt. In de kern zijn de ouders het er over eens dat zij de zorg voor [minderjarige 1] gelijk willen verdelen. Zij zijn het echter niet eens over de vraag wanneer [minderjarige 1] bij welke ouder is. De vrouw wil een “week-op-week-af” regeling van zondag tot zondag, terwijl de man de zorg gelijk wil verdelen door de oorspronkelijk afgesproken regeling uit te breiden. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat de twee andere kinderen van de vrouw de ene week (van zondag tot zondag) bij de vrouw zijn en dat zij de andere week bij haar ex-partner zijn. Verder vinden zowel de man als de vrouw het belangrijk dat [minderjarige 1] en zijn broers zoveel mogelijk bij elkaar blijven en dat de man [minderjarige 2] en [minderjarige 3] blijft zien. De rechtbank heeft begrip voor het standpunt van de man dat hij zijn leven heeft aangepast aan de oude afspraken, maar het belang van [minderjarige 1] om zoveel mogelijk samen te zijn met zijn broers weegt zwaarder. Daarbij vindt de rechtbank een “week-op-week-af” regeling duidelijker en overzichtelijker, zowel voor [minderjarige 1] , als voor de ouders. De rechtbank zal daarom conform het voorstel van de vrouw beslissen dat [minderjarige 1] bij de man is in de even weken van zondag tot zondag, waarbij hij in die weken op woensdag door de vrouw uit school/opvang wordt gehaald en op donderdagochtend naar school/opvang wordt gebracht en dat [minderjarige 1] in de week dat hij bij de vrouw is op woensdag door de man uit school/opvang wordt gehaald en op donderdagochtend naar school/opvang wordt gebracht.
Over de vakantieregeling overweegt de rechtbank dat de ouders het wederom eens zijn over een gelijke verdeling van tijd in de vakanties, maar dat ten aanzien van de meivakantie en de zomervakantie in geschil is of [minderjarige 1] in de even of oneven jaren bij de man of de vrouw zal zijn. De man stelt dat uit de voorlopige voorzieningenbeschikking volgt dat hij bij die gelegenheid een concreet voorstel voor de vakanties heeft gedaan en dat verzoek is (bij herstelbeschikking) toegewezen. De man is bij dat voorstel gebleven en de vrouw heeft vervolgens niet onderbouwd waarom zij het (deels) niet eens is met het voorstel van de man. De rechtbank zal daarom conform het voorstel van de man beslissen, met dien verstande dat – zoals door de vrouw is verzocht – de reguliere zorgregeling doorloopt tijdens de feestdagen die niet in dat voorstel worden genoemd.
Kinderalimentatie
De man en de vrouw hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de te betalen kinderalimentatie. Zij hebben afgesproken dat de door de man voor [minderjarige 1] te betalen kinderalimentatie € 442,- zal bedragen. De rechtbank zal conform dit voorstel beslissen en de ingangsdatum bepalen op de datum van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand. Voor zover er meer of anders is verzocht, zal dit worden afgewezen.
Partneralimentatie
Bij de vaststelling van de partneralimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het tremarapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Behoefte
De rechtbank zal de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen. In de voorlopige voorzieningenprocedure is de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw ook door middel van de hofnorm vastgesteld.
Namens de vrouw is weliswaar een behoeftelijst overgelegd, maar daar is in de (toelichting op) de stukken, noch op de zitting specifiek of concreet naar verwezen, terwijl op de zitting wél is aangegeven dat er geen wijzigingen zijn in de financiële situatie van de vrouw.
Uit de stukken en wat op de zitting is besproken volgt dat partijen in maart 2023 uit elkaar zijn gegaan en dat er overeenstemming is over het jaarinkomen van de man van € 135.000,-. De rechtbank zal voor wat betreft de vrouw rekenen met haar overgelegde loonopgaven van december 2022 (behoefte: € 4.395,- (bruto)) en november 2023 (draagkracht: € 4.688,14 (bruto)).
Gelet hierop berekent de rechtbank het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) op het moment dat partijen uiteen zijn gegaan op € 10.023 (€ 6.446,- (NBI van de man) + € 3.577,- (NBI van de vrouw)) per maand. Hiervan moeten de kosten van de kinderen worden afgetrokken, zodat een bedrag van € 9.153,- per maand (€ 10.023 - € 870,-) beschikbaar was voor het levensonderhoud van partijen. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm
€ 5.492,-netto per maand (60% van € 9.153,- per maand).
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw van € 5.492,- per maand moet haar netto besteedbaar inkomen in mindering worden gebracht. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van
€ 2.035,-netto per maand (€ 5.492,- + 428 (bijdrage kosten kinderen) - € 3.885,- (huidig NBI van de vrouw)). Dit correspondeert met een bruto aanvullende behoefte van
€ 3.946,-.
Draagkracht man
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 1.930,- per maand zal de rechtbank volgens de aanbevelingen van de Expertgroep de draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1175)] toepassen. De draagkrachtformule gaat uit van een woonbudget van 30% van het NBI en de bijstandsnorm (€ 1175,-) als minimale kosten in levensonderhoud.
De man heeft aangegeven dat bij zijn draagkracht rekening gehouden moet worden met zijn daadwerkelijke woonlasten en de door hem aangegane persoonlijke lening als niet verwijtbare en niet vermijdbare last. Hij heeft daartoe stukken overgelegd over de huurovereenkomst (huurprijs: € 2.350,-) en de persoonlijke lening (van € 15.000,-). De man steltt geen andere keuze te hebben gehad dan om deze woning te huren, terwijl zijn forfaitaire woonbudget slechts € 1.934,- bedraagt. Dat scheelt honderden euro’s per maand. Mede om die reden heeft hij een persoonlijke lening moeten afsluiten, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft onderbouwd aangegeven dat de woning die hij heeft moeten huren nadat hij de echtelijke woning heeft verlaten, significant duurder is dan het forfaitaire budget dat bij zijn inkomen hoort. Gelet op het feit dat de man in korte tijd een nieuwe woning heeft moeten zoeken en hij de overwaarde van de echtelijke woning niet tot zijn beschikking had, ziet de rechtbank aanleiding om tijdelijk rekening te houden met zijn daadwerkelijke woonlasten. Vanaf het moment dat de man wel beschikking heeft over de overwaarde van de echtelijke woning kan de man op zoek gaan naar een andere oplossing. De rechtbank zal daarom een knip zetten in de partneralimentatie: er zal een alimentatiebedrag worden bepaald voor de periode tot aan de overname van de echtelijke woning door de vrouw/ verkoop van de echtelijke woning aan een derde en er zal een alimentatiebedrag worden bepaald voor de periode daarna. De rechtbank zal voor de eerste periode met de daadwerkelijke woonlasten rekenen en met het forfaitaire woonbudget voor de periode daarna. Bij haar berekening zal de rechtbank geen rekening houden met de persoonlijke lening van de man, nu deze lening naar haar oordeel geen niet verwijtbare en niet vermijdbare last is van de man.
Resumerend zal de rechtbank dus eerst rekenen met de daadwerkelijke woonlasten van de man van € 2.350,- en daarna met het forfaitaire woonbudget van 30% van het NBI. Dat resulteert in de volgende draagkrachtberekening.
Draagkracht tot overname / verkoop echtelijke woning
De draagkracht van de man
tothet moment van overname/verkoop van de echtelijke woning bedraagt € 1.710,- (60% x [NBI – (€ 2.350,- + € 1175,-)]). Hierop wordt het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] van € 442,- per maand in mindering gebracht. De man heeft daarom voorlopig een draagkracht beschikbaar van
€ 1.268,-netto per maand. Gebruteerd komt dit neer op
€ 2.011,-.
Draagkracht na overname / verkoop echtelijke woning
De draagkracht van de man na het moment van overname/verkoop van de echtelijke woning bedraagt € 1.955,- per maand (60% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1175)]). Hierop wordt het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] van € 442,- per maand in mindering gebracht
.De man heeft daarom
vanafhet moment van overname/ verkoop van de echtelijke woning een draagkracht beschikbaar van
€ 1.513,-netto per maand. Gebruteerd komt dit neer op
€ 2.400,-.
Ingangsdatum
De man heeft de rechtbank verzocht de ingangsdatum van de partneralimentatie op de datum van de indiening van het verzoekschrift (27 maart 2023) te bepalen, omdat de voorlopig vastgestelde partneralimentatie te hoog is en nu niet is gerekend met zijn werkelijke woonlasten. De rechtbank overweegt daarover het volgende. In deze zaak zijn op 10 maart 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder een voorlopige partneralimentatie. Voorlopige voorzieningen lopen door tot voornoemde inschrijving in de registers van de burgerlijke stand, tenzij een verzoek tot wijziging wordt gedaan. Dat is in deze zaak niet gebeurd, maar zou hoe dan ook slechts mogelijk zijn in het geval de omstandigheden na het geven van de beschikking zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorlopige voorziening niet in stand kan blijven. Het moet daarbij gaan om evidente, zeer sprekende gevallen. Daar is in dit geval geen sprake van. Nu een definitieve partneralimentatie niet kan ingaan vóór de datum van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijk stand en er geen sprake is van een verzoek tot wijziging van de voorlopige partneralimentatie, zal de rechtbank de ingangsdatum voor partneralimentatie – in weerwil van het standpunt van de man – bepalen op het moment van voornoemde inschrijving.
Conclusie
Gelet op het voorgaande heeft de man, rekening houdend met zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 1] ,
voorlopigeen draagkracht voor partneralimentatie van
€ 1.268,-per maand en
na overname/ verkoop van de echtelijke woningeen draagkracht van
€ 1.513,-per maand. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt
€ 2.035,-, wat betekent dat de man niet voldoende draagkracht heeft om de volledige aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man zijn gehele draagkracht moet aanwenden. Dat heeft tot gevolg dat de man tot verkoop van de echtelijke woning een alimentatie zal moeten betalen van
€ 2.011,-bruto per maand en na verkoop van
€ 2.400,-bruto per maand. De rechtbank acht het redelijk en billijk om deze bedragen aan partneralimentatie vast te stellen.
Verklaring voor recht
De man heeft verzocht om een verklaring voor recht af te geven dat de vrouw de volledige eigenaarslasten en gebruikerslasten van de echtelijke woning voor eigen rekening en risico dient te nemen, vanaf de datum van de beschikking voorlopige voorzieningen. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Niet in geschil is dat de vrouw voornoemde lasten op zich heeft genomen vanaf het moment dat voorlopige voorzieningen zijn getroffen. Op de zitting is besproken dat de vrouw die lasten heeft betaald en – tot het moment dat duidelijk wordt wat er met de echtelijke woning gaat gebeuren – zal blijven betalen. De man heeft daarom geen belang bij voornoemde verklaring voor recht en dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Afwikkeling partnerschapsvoorwaarden
De man en de vrouw zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan onder partnerschapsvoorwaarden. Kort gezegd houden de partnerschapsvoorwaarden in dat elke gemeenschap van goederen tussen de partners is uitgesloten. Verder zijn partijen een finaal verrekenbeding overeengekomen, inhoudende dat verrekening van hun vermogens plaatsvindt zo dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de partijen de algehele gemeenschap van goederen had bestaan.
De man en de vrouw hebben ter afwikkeling van hun partnerschap de volgende onderdelen naar voren gebracht.
Ad.1 Echtelijke woning en hypotheek
Partijen hebben tijdens het geregistreerd partnerschap een woning gekocht aan [adres] te [plaatsnaam 1] waarvan zij ieder voor de helft eigenaar zijn en ten aanzien waarvan dus sprake is van een eenvoudige gemeenschap die voor verdeling in aanmerking komt. Op de woning rust een hypothecaire geldlening.
De vrouw heeft verzocht om de echtelijke woning onverdeeld te laten tot het moment dat [minderjarige 1] 12 jaar oud is, dan wel voor de duur van vijf jaar, althans dat zij tot een half jaar na ontbinding van het partnerschap in de woning kan verblijven. Zij heeft daartoe aangevoerd dat dit in het belang van haar drie kinderen is en dat zij de echtelijke woning in de toekomst wil overnemen. Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat de vraag of zij de woning kan overnemen onder meer afhangt van de waarde van de woning. Uit de in september 2022 gedane taxatie volgt dat het huis € 865.000,- waard is. De vrouw wenst tot drie maanden na ontbinding van het geregistreerd partnerschap de tijd te krijgen om na te gaan of zij de woning kan overnemen.
De man wil de woning niet toebedeeld krijgen en stelt zich op het standpunt dat de woning (zo snel mogelijk) moet worden verkocht. De man wil niet dat de woning onverdeeld blijft en uit vaste jurisprudentie volgt dat niemand gedwongen kan worden om een gemeenschapsgoed onverdeeld te laten. Het huis zal – gelet op de huizenmarkt – nu meer waard zijn dan de prijs waarvoor het in september 2022 is getaxeerd. De vrouw kan de woning van de man overnemen voor € 875.000,-. De vrouw had al veel eerder kunnen onderzoeken of zij de woning kan overnemen of niet, dat hoeft nu geen maanden meer te duren, aldus de man. Hij kan zich overigens niet voorstellen dat zij de financiën daarvoor heeft. De man zit in een financieel moeilijke situatie doordat de echtelijke woning nog niet is verkocht.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 3:178 BW volgt dat deelgenoten in beginsel niet in onverdeeldheid hoeven te blijven, maar vrij zijn om verdeling van een gemeenschappelijk goed te vorderen. Op dit beginsel is een aantal uitzonderingen gemaakt. Zo bepaalt lid 3 van artikel 3:178 BW dat indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend de rechter op verlangen van een deelgenoot een of meerdere malen, telkens voor ten hoogste drie jaar, een vordering tot verdeling kan uitsluiten.
De rechtbank moet dus beoordelen of het belang van de vrouw bij het nu onverdeeld laten van de woning groter is dan het belang van de man bij de verdeling van de woning. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Hoewel de rechtbank de wens van de vrouw begrijpt om met haar zoons in de woning te kunnen blijven wonen, weegt het belang van de man om het huis te verkopen zodat ook hij passende woonruimte voor hem en [minderjarige 1] kan huren/kopen zwaarder. Daarbij heeft de vrouw aangegeven dat de kans dat zij de woning kan overnemen groot is, dat zij hierover gesprekken heeft gehad met financieel adviseurs en dat haar ouders haar daar wellicht bij kunnen helpen. Gelet hierop zal de rechtbank de vrouw tot drie maanden na inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand in de gelegenheid stellen om de echtelijke woning over te nemen op de wijze en onder de voorwaarden die hierna in het dictum staan vermeld. Indien de vrouw niet in staat blijkt om binnen de gestelde termijn aan de voorwaarden te voldoen, moet de woning worden verkocht aan een derde, eveneens op de wijze en onder de voorwaarden in het dictum staan vermeld. Op de zitting zijn partijen het er over eens geworden dat Stokman Van Duren NVM Makelaars – Taxateurs de woning zal taxeren.
Partijen dienen hun aandeel in de woning in de verrekening te betrekken. Omdat het aandeel van partijen in de woning gelijk is leidt die verrekening niet tot een verschuiving in het vermogen van partijen.
Ad. 1.1 Voortgezet gebruik
De vrouw heeft verzocht om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden. Gelet op het voorgaande, waarin de rechtbank heeft beslist dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om de woning over te nemen en omdat zij daar woont met haar drie kinderen, zal dit verzoek worden toegewezen onder de voorwaarde dat de vrouw de lasten van de woning voor haar rekening blijft nemen zonder recht van verhaal op de man.
Ad.1.2 Gebruikersvergoeding
De man heeft verzocht om met ingang van de datum van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap een gebruikersvergoeding te bepalen ter compensatie van het vermogen waarover de man niet kan beschikken tegen 4% van de rente over 50% van de overwaarde, gebaseerd op de waarde van de woning per datum ontbinding.
De rechtbank is van oordeel dat de man recht heeft op een gebruikersvergoeding, nu de rechtbank heeft beslist dat de vrouw jegens de man bevoegd is de woning van de echtelijke woning gedurende zes maanden na inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand voor te zetten. Nu de geldende leer is dat de gebruikersvergoeding verschuldigd is vanaf de datum van voornoemde inschrijving, zal de rechtbank daarbij aanhaken. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van het huidige rentetarief – dat volgens de Nederlandse Bank op dit moment gemiddeld 2,3% bedraagt – over 50% van de overwaarde van de woning gebaseerd op de waarde van de woning die Stokman Van Duren NVM Makelaars – Taxateurs zal gaan vaststellen in verband met de overname/verkoop van de echtelijke woning. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Ad. 2 vergoedingsrecht € 20.021,15 van de vrouw c.q. kosten huishouding
De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, dan wel op de man van € 20.021,15. Het betreft een bedrag dat zij vanuit haar vermogen heeft ingelegd in de gezamenlijke echtelijke woning.
De man heeft de vordering uiteindelijk niet betwist, maar stelt zich op het standpunt dat hij meer dan € 20.021,15 heeft bijgedragen aan de kosten huishouding.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van de man dat hij meer aan de kosten van de huishouding zou hebben bijgedragen dan de vrouw is betwist en niet met feitelijkheden onderbouwd. De rechtbank wijst het beroep op die stelling daarom af. Over vergoedingsrechten zijn partijen in artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden het volgende overeengekomen:
artikel 3
1.
Een partner heeft een vergoedingsrecht jegens de andere partner, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere partner aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend.
2.
(…)”
De vrouw heeft € 20.021,15 ingebracht bij de koop van voornoemde echtelijke woning waarvan zij beiden voor de helft eigenaar van zijn en ten aanzien waarvan sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Zoals uit artikel 3 volgt heeft de vrouw een vergoedingsrecht op de man en niet op de gemeenschap. Het hiervoor genoemde bedrag heeft zij voor de helft ten behoeve van de man aan haar vermogen onttrokken en het vergoedingsrecht op de man bedraagt daarom € 10.0105,58.
Ad. 3 Inboedel
Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat voor wat betreft de inboedel er over en weer niets meer te verrekenen is. Partijen hebben aangegeven dat ieder van hen de inboedel die hij/zij op dit moment onder zich heeft, onder zich houdt. De rechtbank gaat ervan uit dat er wat de inboedel betreft over en weer niets meer te verrekenen is.
Ad. 4 Bank- en spaarrekeningen
Op de zitting hebben partijen aangegeven dat zij de saldi van de bank- en spaarrekeningen in onderling overleg al hebben verrekend. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er niet nog een in deze verrekening te betrekken bedrag resteert en dat partijen voor wat betreft de bank- en spaarrekeningen over en weer niets meer met elkaar te verrekenen hebben.
Ad. 5 Schulden
De schuld voor het warmtefonds (Energie/Stichting Warmtefonds € 16.366,06) en het hypotheekadvies (€ 1.000,-) zullen door partijen, zoals besproken op de zitting, onderling worden verrekend. De rechtbank gaat er van uit dat partijen wat betreft deze schulden over en weer niets meer met elkaar te verrekenen hebben.
Het voorgaande brengt met zich dat partijen, na verrekening van laatstgenoemde schulden, niets te verrekenen hebben uit hoofde van het finaal verrekenbeding. De rechtbank zal dit vastleggen in het dictum.
Proceskosten
Nu het een familierechtelijke kwestie betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen de ouders te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan op
op [datum] 2017 te [plaatsnaam 1] ;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [plaatsnaam 1] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat voor [minderjarige 1] de volgende zorg- en vakantieregeling al gelden, inhoudende dat:
- [minderjarige 1] bij de man zal zijn in de even weken van zondag tot zondag, waarbij hij in die weken op woensdag door de vrouw uit school/opvang wordt gehaald en op donderdagochtend naar school/opvang wordt gebracht;
- [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn in de oneven weken van zondag tot zondag, waarbij hij in die weken op woensdag door de man uit school/opvang wordt gehaald en op donderdagochtend naar school/opvang wordt gebracht;
- als vakantieregeling wordt bepaald;
- Voorjaarsvakantiein de even jaren verblijft [minderjarige 1] bij de vrouw, in de oneven jaren bij de man;
-
Meivakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste helft van de meivakantie bij de vrouw en de tweede helft bij de man, in de oneven jaren omgekeerd;
-
Zomervakantie: [minderjarige 1] verblijft de helft van de zomervakantie bij de vrouw en de andere helft van de zomervakantie bij de man, waarbij [minderjarige 1] maximaal twee weken aaneengesloten maar in totaal drie weken bij elke ouder verblijft èn [minderjarige 1] in de oneven jaren de eerste twee weken bij de man en in de even jaren de eerste twee weken bij de vrouw verblijft;
-
Herfstvakantie: [minderjarige 1] verblijft in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
-
Kerstvakantie: [minderjarige 1] verblijft in de even jaren de eerste helft van de kerstvakantie bij de vrouw, inclusief eerste kerstdag, en in de tweede helft van de kerstvakantie bij de man, inclusief tweede kerstdag en 31 december, in de oneven jaren omgekeerd en dat;
- op de (overige) feestdagen de reguliere zorgregeling doorloopt;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] van € 442,- zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van ontbinding van het huwelijk is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand,
  • tot het momentdat de echtelijke woning door de vrouw is overgenomen/ aan een derde is verkocht een partneralimentatie van
    € 2.011,-bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en;
  • vanaf het momentdat de echtelijke woning door de vrouw is overgenomen/ aan een derde is verkocht een partneralimentatie van
    € 2.400,-bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
*
bepaalt met betrekking tot de woning, gelegen aan [adres] ( [postcode] ) te [plaatsnaam 1] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening dat:
1. de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen geven Stokman Van Duren NVM Makelaars – Taxateurs opdracht de taxatie van de woning uiterlijk binnen één maand na de datum van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap te taxeren;
b) de vrouw dient binnen drie maanden na de taxatie door Stokman Van Duren NVM Makelaars – Taxateurs aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;
d) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning te [plaatsnaam 1] aan [adres] ( [postcode] ) en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de vrouw deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
bepaalt dat de vrouw, zolang zij in de echtelijke woning verblijft, vanaf de datum van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, een gebruikersvergoeding aan de man voldoet van 2,3% over 50% van de overwaarde van de woning gebaseerd op de waarde van de woning die Stokman Van Duren NVM Makelaars – Taxateurs zal gaan vaststellen in verband met de overname/verkoop van de echtelijke woning;
*
stelt vast dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de man ter hoogte van € 10.0105,58 als gevolg van de investering vanuit haar privé vermogen in de echtelijke woning;
*
stelt vast dat er, na verrekening van de schuld voor het warmtefonds (Energie/Stichting Warmtefonds € 16.366,06) en het hypotheekadvies (€ 1.000,-), niets meer te verrekenen is uit hoofde van het finale verrekenbeding;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.R.F. van Engelen, kinderrechter, bijgestaan door mr. V.K.M. Hanssen, als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 11 januari 2024.

Voetnoten

1.Productie 25 is niet ingediend.