ECLI:NL:RBDHA:2024:7891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens te late indiening van beroepsgronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 4 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 3 mei 2024, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, zijn zaak voorgelegd aan de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend in zijn beroepschrift. Na een verzoek van de rechtbank op 12 april 2024 om deze gronden binnen een week in te dienen, heeft eiser de beroepsgronden pas op 23 april 2024 ingediend, wat te laat was. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat de vertraging te wijten was aan het niet tijdig kunnen bespreken van de zaak met eiser. De rechtbank oordeelt echter dat dit geen verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding, aangezien het de verantwoordelijkheid van eiser is om bereikbaar te zijn voor zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit zal plaatsvinden. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om van de niet-ontvankelijkheid af te wijken, ook niet in het licht van de relevante jurisprudentie, zoals het arrest Bahaddar, omdat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, in aanwezigheid van griffier mr. S. Berendsen, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
4. De vreemdeling die beroep instelt, moet in het beroepschrift de beroepsgronden vermelden. Dat betekent dat de vreemdeling moet uitleggen waarom hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als de vreemdeling geen beroepsgronden indient, dan geeft de rechtbank de vreemdeling eerst de gelegenheid om alsnog binnen een bepaalde termijn de beroepsgronden in te dienen. Dient de vreemdeling geen of te laat beroepsgronden in, dan kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren, tenzij deze termijnoverschrijding niet aan de vreemdeling valt toe te rekenen (en dus verschoonbaar is). [2]
4.1.
Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft eiser daarom bij bericht van 12 april 2024 verzocht om binnen één week, dus uiterlijk op 19 april 2024, de beroepsgronden alsnog in te dienen. In dit bericht is erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als eiser dit niet tijdig doet. Eiser heeft de beroepsgronden op 23 april 2024, dus na het verstrijken van de termijn, ingediend. Dat is te laat. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank laten weten dat hij de beroepsgronden te laat heeft ingediend, omdat het niet is gelukt om de zaak eerder met eiser te bespreken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank echter geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding gegeven. Het ligt op de weg van eiser om voor zijn gemachtigde bereikbaar te zijn, zodat zijn gemachtigde tot proceshandelingen kan overgaan, te meer in de situatie dat hij weet dat beroep is ingesteld tegen een afwijzende beschikking. Doet eiser dat niet, dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico. De rechtbank ziet daarom aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Moet niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven?
5. Voordat de rechtbank een beroep niet-ontvankelijk verklaart, zal zij moeten beoordelen of er aanleiding bestaat aan niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voorbij te gaan. Dat is het geval als er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar. [3] Gelet op de inhoud van het dossier en wat ter zitting is besproken, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de overdracht van eiser aan Duitsland onmiskenbaar zal leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser niet inhoudelijk zal behandelen en dus niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.16017.
2.Dat volgt uit de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 2.4, derde lid, aanhef en onder c, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.
3.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 (