ECLI:NL:RBDHA:2024:7881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
NL 24.14635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat België volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan België gedaan, dat door België is aanvaard.

Eiser voert aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op België, en verwijst naar een NRC-artikel en zijn persoonlijke ervaringen. De rechtbank overweegt echter dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank volgt het oordeel van de Afdeling en concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat er geen onverschilligheid van de Belgische autoriteiten is. Het beroep van eiser wordt afgewezen en hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14635
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M.K. Ruizendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 april 2024 niet in behandeling genomen omdat België volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiertoe stelt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte een door hem aangehaald NRC-artikel van 11 januari 2024 en zijn persoonlijke ervaringen in België niet heeft meegenomen in het bestreden besluit. Uit het NRC-artikel blijkt volgens eiser dat er sprake is van onverschilligheid van de Belgische autoriteiten, omdat de inboedel van het Belgische ministerie in beslag wordt genomen omdat het ministerie weigert om dwangsommen te betalen.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van België uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 13 maart 20242 bevestigd. In deze uitspraak overweegt de Afdeling dat er tekortkomingen in de opvangvoorzieningen zijn, dat de Belgische autoriteiten niet kunnen garanderen dat er voor iedereen direct een reguliere opvangplaats beschikbaar is, en dat zij daarom het beleid voeren dat niet-kwetsbare alleenstaande mannen tijdelijk van opvang worden uitgesloten. De Afdeling is van oordeel dat dit geen fundamentele systeemfout is die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. Daarbij is volgens de Afdeling van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen. Verder blijkt uit de berichtgeving overtuigend dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen sprake van een totale opvangstop. Hoewel het opvangsysteem onder grote druk staat, wat tot gevolg heeft dat niet iedere asielzoeker direct toegang tot de reguliere opvang krijgt, betekent dit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, zo oordeelt de Afdeling. De rechtbank volgt het oordeel van de Afdeling dat de staatssecretaris ten aanzien van België uit mocht gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. Het standpunt van eiser over het NRC-artikel verandert het oordeel van de rechtbank niet. Het nieuwsartikel dateert van vóór de Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024. Daarnaast heeft de Afdeling in rechtsoverweging 5.6 van de eerdergenoemde uitspraak overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat niet blijkt van onverschilligheid van de Belgische autoriteiten. Verder heeft de staatssecretaris de persoonlijke ervaringen van eiser in België naar het oordeel van de rechtbank voldoende betrokken in de motivering van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.