In deze zaak heeft verzoeker op 30 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij [A]. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 9 januari 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak zou op 30 april 2024 op zitting worden behandeld, maar partijen hebben toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen, waarna het onderzoek is gesloten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil meer is over de uitzetting van verzoeker in deze fase. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verweerder verzoeker niet mag uitzetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,- voor rechtsbijstand en het griffierecht van € 184,-. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker afgewogen tegen die van verweerder en geconcludeerd dat onmiddellijke spoed aanwezig is, waardoor de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, en is op 14 mei 2024 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.