ECLI:NL:RBDHA:2024:7860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
NL 24.17842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het kader van EU-verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op 3 maart 2024. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 mei 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen volledige aanvraag was ingediend voor toetsing aan het EU-recht. Eiser had op 24 april 2024 een aanvraag gemaild, maar deze was niet correct ingediend en niet onderbouwd. De staatssecretaris had eiser de gelegenheid gegeven om de aanvraag aan te vullen, maar eiser had hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) mocht worden voortgezet.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de maatregel op te heffen en dat het beroep ongegrond was. Eiser had geen recht op schadevergoeding en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17842
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld en verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Kahbote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting hebben partijen op 6 mei 2024 nog stukken ingediend, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om op grond hiervan het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 maart 2024 (in de zaak NL24.8428 en NL24.8517) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat hij inmiddels een aanvraag heeft ingediend om toetsing aan het EU-recht. Dit levert procedureel rechtmatig verblijf op, waarmee er geen wettelijke grondslag meer is voor de maatregel en deze moet worden opgeheven. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530.
5. De staatssecretaris heeft zich ter zitting onder meer op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een volledige aanvraag om toetsing aan het EU-recht.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een aanvraag heeft ingediend. Eiser stelt deze aanvraag op 24 april 2024 aan de staatssecretaris te hebben gemaild. De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat die aanvraag op 2 mei 2024 is aangetroffen in een mailbox die niet is bedoeld voor het indienen van aanvragen om een verblijfsvergunning, dan wel om toetsing aan EU-verblijfsrecht.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat de staatssecretaris op 2 mei 2024 aan eiser een termijn heeft gegeven van 24 uur om de aanvraag aan te vullen, dat eiser heeft verzocht om verlenging van deze termijn en dat de staatssecretaris dit verzoek heeft afgewezen. Op het moment van het sluiten van het onderzoek is de aanvraag niet aangevuld en is er nog geen beslissing op de aanvraag genomen.
7. De rechtbank stelt vast dat het dossier een (kennelijk) door eiser ondertekende aanvraag bevat om toetsing aan het EU-recht, gedateerd op 22 april 2024, en dat op deze aanvraag (enkel) is aangekruist dat het gaat om een aanvraag om vaststelling van EU- verblijfsrecht voor een burger van Kroatië als ontvanger van diensten. Deze aanvraag is niet nader onderbouwd en zonder nadere toelichting ingediend. Eiser heeft ter zitting verklaard dat nog niet is gereageerd op het verzoek om de aanvraag aan te vullen en nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee het aanvraagformulier om toetsing aan het EU-recht onvolledig ingediend. De staatssecretaris heeft eiser in de gelegenheid gesteld om de aanvraag nader aan te vullen, maar eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank oordeelt dat het aanvraagformulier daarom op dit moment niet kan worden aangemerkt als een uiting van eiser om daadwerkelijk een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht te doen omdat eiser bij die aanvraag onvoldoende aanknopingspunten heeft geboden aan de hand waarvan de staatssecretaris deze toetsing zou kunnen uitvoeren. Dit klemt te meer omdat uit de stukken en uit de verklaring van eiser ter zitting volgt dat mogelijk een ander verblijfsdoel wordt beoogd, namelijk als (gesteld) Tunesiër voor verblijf bij partner en/of kind(eren) met de nationaliteit van een lidstaat van de Unie, dan waarvoor de aanvraag is ingediend. In dit verband wijst de rechtbank overigens ook op de hiervoor genoemde uitspraak van 14 maart 2024 waarin het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit is beoordeeld. Uit deze uitspraak blijkt niet dat eiser (heeft aangevoerd dat hij) niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst vanwege (zijn wens om verblijfsrecht te verkrijgen bij) een partner en/of kind. Ook heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 3 april
2024 niet verklaard over een partner/kind en zijn wens om in dat verband een verblijfsrecht een verkrijgen.
8. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van een situatie die zou moeten leiden tot opheffing van de maatregel. De staatssecretaris heeft daarom de maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw mogen voortzetten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek in de te beoordelen periode niet op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.