ECLI:NL:RBDHA:2024:7851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
23/7373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake Wlz-indicatie en bezwaarprocedure

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) met zaaknummer SGR 23/7373. Eiser, die niet op de zitting aanwezig was, had beroep ingesteld tegen een beslissing van het CIZ, dat zijn bezwaar tegen een Wlz-indicatie niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser zijn bezwaar te laat had ingediend. Eiser had eerder op 17 november 2022 bezwaar gemaakt tegen een indicatie die op 13 oktober 2022 was afgegeven. Het CIZ had dit bezwaar in een beslissing op bezwaar van 22 november 2022 afgewezen. Eiser diende op 4 september 2023 opnieuw bezwaar in, maar dit werd door het CIZ niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat het CIZ niet bevoegd was om op het bezwaar van 4 september 2023 te beslissen, omdat er al eerder bezwaar was gemaakt. De rechtbank heeft het bezwaar van 4 september 2023 alsnog als beroepschrift aangemerkt, maar vaststelde dat dit te laat was ingediend. De reden die eiser voor de termijnoverschrijding aanvoerde, werd niet als verschoonbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en gaf eiser ter informatie mee dat hij een aanvraag tot intrekking van de Wlz-indicatie bij het CIZ kan indienen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier W. Goederee.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7373
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het Centrum Indicatiestelling Zorg, Ciz

(gemachtigde: mr. L.M.R. Kater).

Inleiding

De rechtbank heeft het beroep van eiser op de zitting van 9 april 2024 behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het Ciz deelgenomen. Eiser is niet verschenen.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank Midden Nederland heeft op 13 oktober 2022 ten behoeve van eiser een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) afgegeven.
1.1 In het besluit van 13 oktober 2022 heeft het Ciz aan eiser een indicatie afgegeven op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg (VV05).
1.2 Eiser heeft daartegen op 17 november 2022 bezwaar gemaakt. Het Ciz heeft dat bezwaar in de beslissing op bezwaar van 22 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Eiser heeft op 4 september 2023 nogmaals bezwaar gemaakt tegen de afgifte van de Wlz-indicatie. Het Ciz heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
2. De rechtbank is van oordeel dat het Ciz niet bevoegd was om op het bezwaar van 4 september 2023 te beslissen. Eiser had al eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 oktober 2022 waarbij hem een Wlz-indicatie was verleend. Op dat bezwaar heeft het Ciz beslist in de beslissing op bezwaar van 22 november 2022. Toen eiser op 4 september 2023 opnieuw bezwaar indiende had het Ciz dat bezwaar, gelet op artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling als beroep aan de rechtbank door moeten sturen.
3. De rechtbank merkt het bezwaar van 4 september 2023 alsnog aan als beroepschrift. Daarbij is de datum van indiening van het bezwaar bij verweerder bepalend voor de vraag of tijdig beroep is ingesteld. Dit volgt uit artikel 6:15, derde lid, van de Awb. Vast staat dat eiser zijn geschrift ruim buiten de gebruikelijke termijn van zes weken na de datum van het aangevochten besluit, en dus te laat, heeft ingediend. De reden die eiser in zijn brief van 30 september 2023 heeft opgegeven, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Eiser zegt dat hij pas een maand nadat hij op zijn huidig adres is gaan wonen wist dat hij onder de Wlz viel. De rechtbank stelt vast dat eiser al ten tijde van zijn eerste bezwaar (van 17 november 2022) op de hoogte was van de verleende Wlz-indicatie.
Conclusie en gevolgen4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank geeft eiser ter informatie nog mee dat hij, wanneer hij wil dat het Ciz de Wlz-indicatie intrekt, daartoe een aanvraag bij het Ciz kan indienen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024 door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd dit
proces-verbaal mede te ondertekenen
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.