ECLI:NL:RBDHA:2024:785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL22.8177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Vreemdelingen Identiteitsbewijs en rechtmatig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Vreemdelingen Identiteitsbewijs (VIB) beoordeeld. Eiseres, die stelt dat zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland, heeft op 1 december 2021 een aanvraag ingediend voor een VIB type W of W2. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 13 december 2021 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing is op 2 mei 2022 ongegrond verklaard. Eiseres heeft eerder, op 10 december 2020, een identieke aanvraag ingediend, die eveneens is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op de zitting van 8 december 2023, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een VIB, omdat niet vaststaat dat zij rechtmatig verblijf heeft. Eiseres heeft de identiteit van haar zus aangenomen en heeft geen verblijfsvergunning. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat eiseres eerst haar identiteit moet laten wijzigen in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) voordat zij een VIB kan verkrijgen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres.
1.1.
Eiseres heeft op 1 december 2021 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 13 december 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris met de ongegrondverklaring van het bezwaar bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het beroep richt zich tegen dit besluit.
1.2.
Eiseres heeft eerder, op 10 december 2020, een identieke aanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 5 februari 2021 afgewezen. Met het besluit van 29 juli 2021 is de staatssecretaris met de ongegrondverklaring van het bezwaar bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dat beroep, met zaaknummer AWB 21/5056, stond gelijktijdig met het onderhavige beroep, op de zitting van 8 december 2023 gepland maar is voorafgaand aan de zitting ingetrokken.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep (zaaknummer NL22.8177) op de zitting van 8 december 2023 behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder voorafgaand bericht, niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2 (Vreemdelingen Identiteitsbewijs). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Huidige procedure
3. Eiseres legt aan haar aanvraag ten grondslag dat zij [naam 1] is en dat zij bij haar aankomst in Nederland, ongeveer 50 jaar geleden, de naam en identiteit van haar zus [naam 2] heeft aangenomen. Onder de naam en identiteit van haar zus heeft zij destijds een verblijfsvergunning verkregen. Zij heeft daarom (nog steeds) rechtmatig verblijf in Nederland en wenst nu onder haar eigen naam en identiteit, [naam 1] een Vreemdelingen Identiteitsbewijs te verkrijgen.
Vorige procedure
4. Eiseres heeft eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juni 2020 afgewezen. Het bezwaar van eiseres is met het besluit van 9 november 2020 ongegrond verklaard. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep van eiseres met de uitspraak van 28 juni 2021 ongegrond verklaard. [1] In die zaak was ook de kwestie van de identiteit van eiseres aan de orde. In de uitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat de staatssecretaris bij de beoordeling van die aanvraag terecht uit is gegaan van de gegevens uit de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) en dat, indien eiseres onder de naam en identiteit [naam 1] een verblijfsvergunning wenst te verkrijgen, zij eerst haar identiteit dient te laten wijzigen in de BRP. De staatssecretaris heeft op de zitting verklaard dat het hoger beroep van eiseres tegen de uitspraak van 28 juni 2021 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 8 november 2021 ongegrond is verklaard. Zodoende staat deze uitspraak in rechte vast.
Overige relevante feiten
5. [naam 2] heeft rechtmatig verblijf en beschikt over een verblijfsvergunning. [naam 1] is daarentegen niet in het bezit van een verblijfsvergunning en zij heeft geen rechtmatig verblijf ingevolge artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
5.1.
Uit de stukken volgt dat eiseres een aantal keren heeft verzocht om wijziging van haar gegevens in de BRP. Uit een emailcorrespondentie tussen een medewerker van de gemeente [plaats] en een medewerker van de staatssecretaris van 2 en 3 november 2020 volgt dat een eerste aanvraag is afgewezen omdat eiseres niet de juiste documenten had ingebracht en dat een nieuwe aanvraag in behandeling is. De medewerker van de gemeente [plaats] geeft aan dat er wel documenten zijn ingebracht maar dat er geen bewijs is dat [naam 2] dezelfde persoon is als [naam 1]. Er was toen nog geen besluit genomen op de aanvraag.
5.2.
In het dossier bevindt zich ook een brief van eiseres van 15 oktober 2021 aan de rechtbank. [2] Bij deze brief is een voornemen van 6 oktober 2021, namens het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente [plaats], gevoegd. Daarin staat een voornemen tot afwijzing van het (tweede) verzoek tot correctie van haar persoonsgegevens in de BRP, dat [naam 2] heeft ingediend op 20 april 2021. In dat verzoek geeft zij aan dat zij eigenlijk mevrouw [naam 1] is en dat zij gebruik heeft gemaakt van de identiteit van haar schoonzus. In het voornemen staat dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de persoonsgegevens van [naam 2] in de BRP onjuist staan geregistreerd en daarom aan het verzoek tot wijziging van de persoonsgegevens niet kan worden voldaan. In het voornemen is uitgebreid gemotiveerd waarom de gemeente dit standpunt is toegedaan. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat het bezwaar tegen dit voornemen ongegrond is verklaard en dat er momenteel een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling aanhangig is.
Heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Vreemdelingen Identiteitsbewijs?
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot het bestreden besluit is gekomen. Eiseres wordt van het kastje naar de muur gestuurd en wordt door de bestuursorganen tegengewerkt, waardoor niet de juiste gegevens kunnen worden geregistreerd. Zij heeft bij de gemeente en bij de staatssecretaris verzocht om haar identiteitsgegevens aan te passen. De staatssecretaris beschikt over de biometrische gegevens die aantonen dat [naam 2] dezelfde persoon is als [naam 1], maar stelt ten onrechte dat deze niet kunnen worden overgelegd. De staatssecretaris wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019. [3] In dat licht acht eiseres van belang dat niet in geschil is dat [naam 2] dezelfde persoon is als [naam 1]. Zij heeft onder andere een biometrie paspoort en verschillende aktes overlegd die aantonen dat het om dezelfde persoon gaat. Ook ziet de Afdelingsuitspraak inhoudelijk op een andere situatie omdat eiseres zich in beginsel tot de staatssecretaris wendt en niet tot de gemeente. Uit deze uitspraak volgt evenmin dat een verzoek tot wijziging van de identiteitsgegevens bij het college van burgemeesters en wethouders moet worden ingediend. Het is onduidelijk waarom de staatssecretaris de gegevens niet zelf aanpast terwijl hij wel over deze gegevens beschikt. Ook ontbreekt een wettelijke grondslag waaruit blijkt dat de gemeente de gegevens moet aanpassen. Daarnaast volgt uit artikel 3.97 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) dat het feit dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt er niet toe leidt dat de verblijfsvergunning niet vernieuwd wordt. Dit feit is ook verjaard. Daarbij is de staatssecretaris op de hoogte van de juiste gegevens van eiseres en mag redelijkerwijs van hem worden verwacht dat hij haar gegevens ambtshalve wijzigt.
Toetsingskader W of W2 document
6.1.
In artikel 4.21, eerste lid, onder c en d van het Vb 2000 is opgenomen wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor het verlenen van een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2. Een belangrijke voorwaarde voor de verkrijging is dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, die verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel m, van de Vw 2000 of die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f, g, h, j of k, van de Vw 2000 heeft. In deze procedure gaat het onder meer om de vraag of eiseres rechtmatig verblijf heeft. [4]
Oordeel van de rechtbank
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Vreemdelingen Identiteitsbewijs omdat niet vaststaat dat zij in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder f, g, h, j of k, van de Vw 2000. Zoals onder 5 is vastgesteld, heeft [naam 2] wel rechtmatig verblijf maar [naam 1] niet. Eiseres heeft alleen rechtmatig verblijf als komt vast te staan dat [naam 2] en [naam 1] dezelfde persoon zijn. Dat is, anders dan eiseres stelt, wél in geschil. En dat zij dezelfde persoon zijn is niet vast komen te staan. Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitkomst van de procedure die eiseres bij de gemeente [plaats] heeft gestart ten behoeve van het wijzigen van haar persoonsgegevens, zoals weergegeven onder 5.2.
6.3.
Eiseres wordt vervolgens niet gevolgd in haar betoog dat de staatssecretaris gehouden was om de persoonsgegevens te wijzigen. De staatssecretaris heeft er in het verweerschrift op gewezen dat de bevoegdheid van het college van burgemeesters en wethouders tot het wijzigen van de gegevens in de BRP ook blijkt uit de Memorie van Toelichting op de Wet basisregistratie personen. [5] In de Afdelingsuitspraak van 30 januari 2019 [6] is opgenomen welke regels gelden voor wijziging van de persoonsgegevens in de BRP. Voor een wijziging moet onomstotelijk vast komen te staan dat de gegevens feitelijk onjuist zijn, dat de nieuwe gegevens juist zijn en dat zowel de oude als de nieuwe gegevens op dezelfde persoon betrekking hebben. Een verzoek tot wijzigen van de BRP moet worden ingediend bij het college voor burgemeesters en wethouders van de gemeente waar de aanvrager woont. Er is dus wel degelijk een wettelijke bepaling waaruit volgt dat (alleen) het college deze gegevens kan aanpassen. De staatssecretaris is daar (dus) niet toe bevoegd. Eiseres heeft ook nagelaten te onderbouwen op grond waarvan zij meent dat dit anders is.
6.4.
Ook uit de uitspraak van de rechtbank en zittingsplaats van 28 juni 2021 volgt, mede onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 30 januari 2019, dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat als eiseres een verblijfsvergunning wil verkrijgen onder de naam [naam 1], zij haar identiteit via het college van burgemeesters en wethouders in de BRP moet laten wijzigen. Ook als eiseres de verblijfsvergunning van [naam 2] wil laten ‘overzetten’ op naar haar naam/identiteit, zal deze identiteitswijziging eerst moeten zijn doorgevoerd in de BRP en tot nu toe is dat niet gebeurd. De rechtbank volgt eiseres vanwege het bovenstaande dan ook niet in haar betoog dat de staatssecretaris de gegevens had moeten wijzigen of dat de staatssecretaris de biometrische gegevens aan de gemeente had moeten verstrekken. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd dat er een bevoegdheid bestaat voor de staatssecretaris om de persoonsgegevens van eiseres (op deze grond) aan te passen. Daar voegt de rechtbank nog het volgende aan toe. Ook al zou, uit het vergelijk van de biometrische gegevens van eiseres en die van de persoon die eerder onder de identiteit van [naam 2] rechtmatig verblijf heeft gekregen, blijken dat het gaat om dezelfde persoon, dan staat daarmee nog niet vast welke identiteit van die persoon de juiste is. Dat zou [naam 2] kunnen zijn of [naam 1].
6.5.
De rechtbank oordeelt verder dat het beroep van eiseres op artikel 3.97 van het Vb 2000 iedere relevantie mist en daarom niet kan slagen. Artikel 3.97 van het Vb 2000 bepaalt dat een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet wordt ingetrokken wanneer de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid wanneer sinds de verlening, verlenging of wijziging twaalf jaar is verstreken. In deze zaak gaat het echter niet om intrekking van een verblijfsvergunning (maar om weigering van de afgifte van een document). De stelling van eiseres dat zij door de instanties van het kastje naar de muur wordt gestuurd wordt niet gevolgd omdat dat dit feitelijk onjuist is. Zij is verwezen (of gegaan) naar de (enige) juiste instantie, namelijk het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente [plaats]. Dat was tevergeefs. Zij wendt zich vervolgens, zonder daartoe te zijn verwezen door het college of een andere instantie, uit eigener beweging tot de verkeerde instantie, namelijk de staatssecretaris.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem, zaaknummer AWB 20/8685.
2.Deze brief en bijlage zijn verzonden in het (ingetrokken) zaaknummer AWB 21/5056, maar bevinden zich ook in het (digitale) dossier van zaaknummer NL22.8177.
3.ABRvS van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233.
4.Zij heeft geen verblijfsvergunning asiel aangevraagd en gesteld noch gebleken is dat zij verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel m, van de Vw 2000.
5.MvT Tweede kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 219, nr. 3, o.a. pagina 26 en 117.
6.ABRvS van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233.