ECLI:NL:RBDHA:2024:7810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/6332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder bestuursdwang voor illegaal dakterras in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van verweerder om een last onder bestuursdwang op te leggen, ongegrond verklaard. Eiser, eigenaar van een woning in Den Haag, had een dakterras gerealiseerd zonder de vereiste omgevingsvergunning. Verweerder had eerder meerdere lasten onder dwangsom opgelegd, maar deze hadden niet geleid tot beëindiging van de overtreding. In plaats daarvan werd een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij eiser werd gelast het dakterras te verwijderen en de situatie terug te brengen naar de laatst vergunde toestand van 4 februari 1927.

De rechtbank oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, aangezien er ten tijde van het besluit geen aanvraag voor een omgevingsvergunning was ingediend. De rechtbank stelt vast dat de formulering van de last voldoende duidelijk is en dat eiser over de benodigde tekeningen beschikt om aan de last te voldoen. De rechtbank concludeert dat het algemeen belang van handhaving zwaarder weegt dan de belangen van eiser, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die handhaving onterecht zouden maken. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.N. Hardeman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R.D. Fehrmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om een last onder bestuursdwang op te leggen die ziet op het gerealiseerde dakterras aan de zijkant van het pand aan de [adres] in [plaatsnaam] .
1.1.
Verweerder heeft op 31 augustus 2021, 16 november 2021, 23 mei 2022 en 23 augustus 2022 lasten onder dwangsom opgelegd om de overtreding te beëindigen. Eiser heeft tegen de eerste drie lasten onder dwangsom geen rechtsmiddelen aangewend. Eiser heeft wel bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 23 augustus 2022 (het primaire besluit).
1.2.
Met het besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser heeft verweerder – voor zover hier van belang – de vierde last onder dwangsom ingetrokken en in plaats daarvan een last onder bestuursdwang opgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser is de eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] in Den Haag. Verweerder heeft tijdens meerdere controlebezoeken geconstateerd dat op het perceel illegale bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, waaronder het realiseren van een dakterras aan de zijkant van het pand op de eerste bouwlaag. Verweerder heeft meerdere handhavingsbesluiten genomen waarna een deel van de geconstateerde overtredingen is beëindigd.
2.1.
Verweerder heeft op 25 juli en 16 augustus 2022 geconstateerd dat het dakterras aan de zijkant van het pand nog aanwezig is.
2.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder opnieuw een last onder dwangsom opgelegd. Naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van Den Haag heeft verweerder met het bestreden besluit de last onder dwangsom ingetrokken en vervangen door een last onder bestuursdwang, aangezien de eerdere lasten onder dwangsom niet tot beëindiging van de overtreding hebben geleid. Verweerder heeft eiser gelast om de overtreding te beëindigen door het dakterras te verwijderen en de verbouwing ongedaan te maken door het bouwwerk terug te brengen naar de laatste situatie waarvoor een vergunning is verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder bestuursdwang is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder bestuursdwang het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, of de last is opgeheven.
4.1.
Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. Ter plaatse van het perceel van eiser geldt het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan rust op het betrokken perceel de enkelbestemming “Gemengd-2”. Daarnaast is het perceel gelegen binnen de gebiedsaanduiding “Overige zone – Gemeentelijk beschermd stadsgezicht”.
5.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
5.2.
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
Overtreding
6. Niet in geschil is – en ook de rechtbank gaat hiervan uit – dat de bouwwerkzaamheden waarop de last onder bestuursdwang betrekking heeft, zonder de vereiste omgevingsvergunning zijn uitgevoerd. Dat betekent dat verweerder terecht heeft aangenomen dat sprake is van een overtreding.
Beginselplicht tot handhaving
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, dat hiervan in die concrete situatie moet worden afgezien.
Is sprake van concreet zicht op legalisatie?
8. Eiser betoogt dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Hij voert hiertoe aan dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd waarom hij de situatie niet wenst te legaliseren. Volgens eiser is het dakterras al geruime tijd geleden gerealiseerd en past het bij het pand en de omgeving.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat concreet zicht op legalisatie ontbreekt.
8.2.
Het is vaste rechtspraak [1] dat de vraag of legalisatie mogelijk is van een zonder vergunning gebouwd bouwwerk, zelfstandig moet worden beantwoord, ook als nog geen concrete daarop gerichte aanvraag is ingediend. Bij de beantwoording van de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, dient verweerder te bezien of, als een aanvraag zou worden ingediend, de vereiste omgevingsvergunning moet worden verleend. Daarbij geldt wel dat deze zaak gaat over de opgelegde last onder bestuursdwang. Deze zaak gaat niet over een aanvraag om een omgevingsvergunning. De ruimte om in te gaan op de mogelijkheden voor legalisatie is in deze zaak daarom beperkt. De rechtbank kan in deze zaak alleen beoordelen of ten tijde van het bestreden besluit concreet zich op legalisatie bestond. Alle gronden en argumenten over legalisatie die buiten het toetsingskader voor concreet zicht op legalisatie vallen, moet de rechtbank daarom buiten beschouwing laten.
8.3.
Vaststaat dat ten tijde van het opleggen van de last onder bestuursdwang geen aanvraag was ingediend voor een omgevingsvergunning. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de kans dat een eventuele vergunningaanvraag zal worden ingewilligd, gering wordt geacht. Hierbij heeft verweerder zich gebaseerd op een advies van de afdeling Vergunningen en Toezicht, waaruit onder meer naar voren komt – samengevat weergegeven – dat het dakterras in de huidige vormgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat de aanwezigheid ervan mogelijk ook botst met de te beschermen waarden van het beschermd stadsgezicht waarin de woning ligt. Dat zou betekenen dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet op dit advies heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van concreet zicht op legalisatie. Dat eiser vlak voor de zitting alsnog een omgevingsvergunning heeft aangevraagd doet aan het voorgaande niet af, aangezien de aanvraag er ten tijde van het bestreden besluit nog niet lag. Verweerder heeft daarmee dus geen rekening kunnen houden.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
9. De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
Is de last voldoende duidelijk?
10. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met de rechtszekerheid, omdat de opgelegde last onder bestuursdwang niet voldoende duidelijk en concreet is geformuleerd. Hij weet niet wat hij precies moet doen om aan de last te voldoen, aldus eiser.
10.1.
Het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. [2]
10.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften de last heeft verduidelijkt. Verweerder heeft eiser gelast de geconstateerde overtreding te beëindigen en hierbij het volgende opgemerkt:
“U kunt de overtreding beëindigen door het onvergunde dakterras voor de vastgestelde datum te verwijderen en de verbouwing ongedaan te maken door het bouwwerk terug te brengen naar de laatste situatie op 4 februari 1927 waarvoor wel een vergunning is verleend. Uit dit laatste volgt dat het onvergund gebouwde dakterras op de eerste bouwlaag op de aanbouw aan de voorzijde, met bijbehorende onvergunde randafscheiding moet worden verwijderd. Tevens dient de opening, welke als toegang dient tot het onvergunde dakterras, te worden teruggebracht naar de oorspronkelijke vormgeving en dient het oorspronkelijke balkon hersteld te worden”
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat de formulering van de last voldoende duidelijk is. De rechtbank betrekt hierbij dat de bouwtekeningen van de laatst vergunde situatie van 4 februari 1927 zich in het dossier bevinden en dat niet in geschil is dat ook eiser hierover beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom voldoende duidelijk wat eiser moet doen om te voorkomen dat verweerder bestuursdwang toepast. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1314.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1218.