ECLI:NL:RBDHA:2024:7799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker, eiser, die de Sierra Leoonse nationaliteit heeft. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft in de maatregel van bewaring verwezen naar de Dublinverordening en de gronden waarop de bewaring is gebaseerd. Eiser heeft betoogd dat hij belang hecht aan een rechtmatig verblijf in Nederland en dat hij niet zelfstandig naar Kroatië kan terugkeren, omdat Kroatië dat niet wil. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware gronden voor bewaring, zoals het niet op de juiste wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan de overdracht naar Kroatië, terecht zijn toegepast. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de maatregel van bewaring onrechtmatig zouden maken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat een lichter middel, zoals een meldplicht, niet doeltreffend zou zijn in dit geval, gezien de eerdere verklaringen van eiser dat hij niet wil meewerken aan zijn overdracht. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19474

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 8 mei 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 10 mei 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 16 mei 2024 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij de feitelijke juistheid daarvan niet kan betwisten. Echter kan uit de omstandigheid, namelijk dat eiser door een aantal andere Europese landen heeft gereisd om naar Nederland te komen, worden afgeleid dat hij belang hecht aan een rechtmatig verblijf in Nederland en het legaal verlaten van Nederland. Eiser heeft zelfs tegen de Kroatische autoriteiten gezegd dat hij naar Nederland ging. Ten aanzien van de zware grond 3k voert eiser aan dat het klopt dat hij een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en heeft verklaard niet terug te willen naar Kroatië. Hij heeft ook gezegd dat hij niet meewerkt, maar welke medewerking van eiser gevraagd is en nodig is om de overdracht uit te voeren, is niet duidelijk. Eiser kan niet zelfstandig naar Kroatië terugkeren omdat Kroatië dat niet wil, zoals in de maatregel ook is neergelegd. Verweerder heeft alle gegevens die nodig zijn om de overdracht te effectueren. Ten aanzien van de zware grond 3m voert eiser aan dat het juist is dat de overdrachtstermijn eindigt op 12 juni 2024 en dat voor eiser een vlucht is geboekt op 23 mei 2024. Het ontgaat eiser waarom hij dan al op 1 mei 2024 in bewaring moet worden gesteld. Nergens blijkt dat eiser van plan is het AZC te verlaten of zich niet beschikbaar te houden voor de DT&V. [1] Ten aanzien van de zware grond 3l stelt eiser dat aan hem geen termijn is gesteld om vrijwillig naar Kroatië te vertrekken. Eiser heeft daar niet om gevraagd en bovendien blijkt uit de maatregel dat zelfstandige terugkeer naar Kroatië niet mogelijk is omdat Kroatië dat niet wil.
4. Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat het inhoudelijk dezelfde grond is als 3a en is daarom geen zelfstandige grond maar slechts een herhaling van de grond 3a. Eiser betwist verder dat hij iedere vorm van overdracht en voorbereiding daarvan frustreert, ontwijkt of belemmert. Ten aanzien van de lichte grond 4c stelt eiser dat hij in een AZC verbleef en dus wel beschikbaar was voor de overheid. Ten aanzien van de lichte grond 4d stelt eiser dat het gebrek aan middelen niet relevant is aangezien Kroatië een zelfstandige terugkeer van eiser niet accepteert.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. In de maatregel van bewaring is immers terecht overwogen dat eiser zonder vereiste documenten naar Nederland is gekomen. Eiser is dan ook niet op rechtmatige wijze Nederland binnengekomen. Hieruit volgt dat eiser zich mogelijk heeft willen onttrekken aan het vreemdelingentoezicht en onderbouwt dan ook het risico op een mogelijke onttrekking. Dat eiser stelt dat hij belang heeft bij rechtmatig verblijf in Nederland en het rechtmatig verlaten van Nederland, doet aan dit risico niet af. Verweerder heeft ook terecht de zware grond 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft op 11 maart 2023 een overdrachtsbesluit ontvangen. Hij heeft hierna geen activiteiten ondernomen om zijn overdracht te realiseren. Hierbij is van belang dat eiser tijdens het vertrekgesprek van 21 maart 2024 heeft verklaard niet te willen meewerken aan een vrijwillige overdracht aan Kroatië. Ook blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling heeft verklaard dat hij niet aan zijn overdracht aan Kroatië zal meewerken. Daarnaast blijkt uit het claimakkoord dat de Kroatische autoriteiten hebben aangegeven dat alleen een gecontroleerde overdracht mogelijk is. Verweerder is bij de samenwerking met de autoriteiten van Kroatië afhankelijk van hun werkwijze waardoor eiser niet de mogelijkheid kan worden geboden zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn overdracht en zonder tussenkomst van de DT&V naar Kroatië te vertrekken. Eiser is dan ook verplicht zijn medewerking te verlenen aan een geplande overdracht. De zware gronden 3a en 3k tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico op onderduiken aangenomen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
6. Ten onrechte is volgens eiser ook geconcludeerd dat een lichter middel niet kan worden toegepast. In de maatregel wordt gemeld dat eiser een meldplicht heeft (gehad) en dat hij die nakomt. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom het lichter middel van een meldplicht niet kan volstaan. Dat eiser de asielprocedure zou hebben misbruikt, kan hij ook niet volgen.
7. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet gehouden was met een lichter middel te volstaan. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast. Hij heeft daartoe in de eerste plaats kunnen verwijzen naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit volgt dat sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. In dat verband is van belang dat eiser herhaaldelijk heeft verklaard niet te willen meewerken aan zijn overdracht naar Kroatië. Eiser heeft eerder ook een meldplicht gehad, maar dit heeft niet geleid tot zijn vertrek. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om nu wederom een meldplicht op te leggen. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Ambtshalve toets [2]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dienst Terugkeer en Vertrek.
2.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.