ECLI:NL:RBDHA:2024:778
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag in vreemdelingenzaak met verzoek om proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van verzoekster, die zich beklaagde over het feit dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 21 november 2023 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft verzoekster verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, waarop verweerder bereid was om in te stemmen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank overweegt dat, omdat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door haar aanvraag alsnog in te willigen, het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond kan worden toegewezen.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 437,50, gebaseerd op de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals gebruikelijk is voor deze zittingsplaats. Daarnaast moet verweerder ook het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.