ECLI:NL:RBDHA:2024:7776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23/11456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en gebrekkige economische binding

In deze zaak heeft eiseres, een Pakistaanse vrouw, een visum aangevraagd voor kort verblijf in Nederland met als doel verblijf bij haar broer en zijn gezin. Eerder had de rechtbank Den Haag haar beroep gegrond verklaard, maar het nieuwe besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken bleef de aanvraag afwijzen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzingsgrond, dat eiseres niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, voldoende gemotiveerd was. Eiseres betoogde dat de afwijzingsgrond niet terecht was en dat er een sterke sociale binding met Pakistan was, maar de rechtbank oordeelde dat deze binding niet opwoog tegen het gebrek aan economische binding. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende had aangetoond dat de sociale banden van eiseres niet uitsluitend in Pakistan lagen en dat de situatie van haar broers, die ook naar Europa waren gereisd, vergelijkbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/11456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres
tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 22 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag, deze zittingsplaats, heeft het beroep met de uitspraak van 20 juli 2023 (AWB 22/7714, verder als: de uitspraak van de rechtbank) gegrond verklaard. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om schriftelijk de vragen van verweerder te beantwoorden, waar eiseres gebruik van heeft gemaakt. Met het besluit van
21 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (opnieuw) ongegrond verklaard en is bij zijn afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf gebleven. Eiseres is (opnieuw) in beroep gegaan.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Verder zijn verschenen [persoon A] (referent) en K. Ghaffar (tolk). Eiseres was niet aanwezig.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op
13 juni 2022 heeft zij een visum voor kort verblijf aangevraagd met als verblijfsdoel verblijf bij familie – haar broer [persoon A] (referent) en zijn gezin – in Nederland.
Het bestreden besluit2. Verweerder heeft aan zijn besluitvorming het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een eigen (regelmatig en substantieel) inkomen heeft. De bankrekening van eiseres is aangemaakt nadat het visum in eerste instantie geweigerd was en onduidelijk is gebleven waar het daarop aanwezige bedrag vandaan komt. Bovendien is dit overzicht gedateerd. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres vrijelijk over het geld op die rekening kan beschikken.
De financiële positie van referent kan eiseres niet baten. Aangezien referent een uitkering uit de openbare kas ontvangt weegt de door hem afgegeven garantstelling bijvoorbeeld niet mee. Voor zover referent per 1 mei 2023 beperkt arbeid verricht, zijn deze inkomsten evenmin voldoende en duurzaam.
Ook blijkt niet dat de echtgenoot van eiseres daadwerkelijk inkomsten genereert met zijn gestelde werk, de landbouwgrond en de woning. Voor de verhuur van die grond en woning is bovendien fysieke aanwezigheid niet vereist. Het gebrek aan economische binding van de echtgenoot met het land van herkomst doet af aan de (economische) binding van eiseres met het land van herkomst.
Alhoewel er wel enige sociale binding van eiseres met haar land van herkomst is, is dit gelet op hetgeen is overwogen over de economische binding onvoldoende. De sociale banden van eiseres zijn bovendien niet uitsluitend in Pakistan gelegen. Eiseres heeft immers familie in Europa. Namelijk referent en een oom in Nederland, een oom in Duitsland en een broer in het Verenigd Koninkrijk.
Verder zijn de twee broers van eiseres illegaal Nederland ingereisd en hebben zij daarbij weloverwogen besloten om hun gezin achter te laten. Hierdoor maakt de omstandigheid dat het gezin van eiseres niet zal meereizen als eiseres hier naartoe komt ook niet dat de terugkeer van eiseres gewaarborgd zal zijn.
Bovendien behoort eiseres tot een minderheidsgroepering in Pakistan, de [naam] . Dat is een extra migratierisico gelet op de kwetsbare positie van deze bevolkingsgroep in Pakistan. Hierdoor wordt niet gevolgd dat de situatie van eiseres wezenlijk anders is dan die van referent en de andere broer van eiseres.
Beroepsgronden
3. Eiseres betoogt allereerst dat verweerder ten onrechte meent dat er drie weigeringsgronden van toepassing in plaats van twee. Dit is expliciet bevestigd door de uitspraak van de rechtbank. De weigeringsgrond dat het doel en de omstandigheden van haar verblijf niet zijn aangetoond, is volgens eiseres louter als formaliteit genoemd en niet inhoudelijk gemotiveerd tegengeworpen.
Het standpunt van verweerder dat eiseres niet over voldoende middelen van bestaan beschikt is onzorgvuldig tot stand gekomen en strijdig met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres draagt zorg voor haar gezin terwijl haar echtgenoot werkt, wat ook in Nederland een gewone rolverdeling is. Eiseres heeft recht op het gezinsinkomen. Bovendien is er ook sprake van inkomen uit andere bronnen, waaronder onroerende zaken, en heeft het gezin geen woonlasten waardoor het inkomen ruim voldoende is. Daar waar verweerder in twijfel trekt of eiseres tijdig terug zal keren is er ook onvoldoende rekening gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres stelt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat een sterke sociale binding met het land van herkomst kan worden aangenomen, gezien het feit dat eiseres vier kinderen heeft (waarvan twee minderjarig) en een echtgenoot die actief is in Pakistan en welgesteld.
Ook blijft verweerder ten onrechte ontkennen dat de situatie van eiseres wezenlijk verschilt dan die van haar uit Pakistan gevluchte broers. Eiseres loopt vanwege haar positie in Pakistan geen gevaar.
Het juridisch kader
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, van Verordening 810/2009 (Visumcode), voor zover van belang, wordt een visum geweigerd:
a. indien de aanvrager: (…)
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b. indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Uit het arrest Koushkaki van liet Hof van Justitie van de Europese Unie van
19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, volgt dat de autoriteiten bij het onderzoeken van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan toetsen.
De beoordeling van de beroepsgronden
Het doel en de omstandigheden van het verblijf
5. Anders dan eiseres betoogt heeft verweerder deze afwijzingsgrond niet enkel als formaliteit genoemd, maar expliciet en gemotiveerd tegengeworpen. Uit het bestreden besluit (pagina 8 van het bestreden besluit, laatste alinea) volgt dat verweerder voor de onderbouwing van deze weigeringsgrond verwijst naar de feiten en omstandigheden die aan de tweede en derde weigeringsgrond ten grondslag zijn gelegd: omdat er twijfels zijn of eiseres voldoende eigen middelen van bestaan heeft en een (tijdige) terugkeer van eiseres is gewaarborgd heeft verweerder ook twijfels bij het gestelde doel en de gestelde omstandigheden van het verblijf. Verweerder heeft in het thans voorliggende besluit dus drie weigeringsgronden tegengeworpen. Het betoog van eiseres over het aantal weigeringsgronden in het vorige besluit op bezwaar, met verwijzing naar het oordeel van de rechtbank in de vorige procedure hierover, is niet relevant. Dat besluit is immers vernietigd en ligt hier niet voor.
Voldoende middelen van bestaan
6. Dat eiseres aanvoert dat zij zorg draagt voor haar gezin terwijl haar echtgenoot werkt, dat dit ook in Nederland een gewone rolverdeling is en dat zij recht heeft op het gezinsinkomen maakt niet dat verweerder ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat niet aannemelijk is geworden dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaat. Het is nu juist het daadwerkelijk kunnen beschikken over, dan wel het ontvangen van, dit gestelde inkomen dat ter discussie staat. Uit de overgelegde rekeningafschriften noch uit andere stukken blijkt hiervan
.Dat er ook sprake is van inkomen uit andere bronnen en dat de woonlasten laag zijn waardoor het inkomen ruim voldoende is heeft eiseres ook niet onderbouwd. Deze stellingen kunnen daarom niet leiden tot een ander oordeel.
Tijdige terugkeer naar het land van herkomst
7. Anders dan eiseres betoogt heeft de rechtbank in de vorige uitspraak niet geoordeeld dat tijdige terugkeer van eiseres gewaarborgd is omdat een sterke sociale binding met het land van herkomst kan worden aangenomen, gezien het feit dat eiseres vier kinderen heeft (waarvan twee minderjarig) en een echtgenoot die actief is in Pakistan en welgesteld is. Uit die uitspraak volgt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd had waarom de sterke sociale binding van eiseres met Pakistan onvoldoende was om een tijdige terugkeer gewaarborgd te achten. In het nu bestreden besluit heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er weliswaar een sociale binding is met Pakistan, maar dat die niet opweegt tegen het gebrek aan een economische binding van eiseres met Pakistan. Verweerder heeft hierbij ook kunnen betrekken dat die sociale banden niet uitsluitend in Pakistan gelegen zijn gelet op de verblijfplaats van de broers en ooms van eiseres. Ook heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat het (vooralsnog) achterlaten van het gezin in Pakistan niet garandeert dat eiseres zal terugkeren: ook de broers van eiseres hadden hun gezin achtergelaten toen zij besloten naar Europa af te reizen om hier asiel aan te vragen. Verweerder heeft deze situaties vergelijkbaar kunnen achten.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 april 2024.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.