In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Armeense moeder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel verblijf bij haar dochter, referente, die al meer dan tien jaar in Nederland woont. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Eiseres betoogde dat zij vanwege haar slechte gezondheid en de afwezigheid van zorgfaciliteiten in Armenië, afhankelijk was van de zorg van referente in Nederland. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gestelde afhankelijkheid niet voldoende was onderbouwd. Eiseres had geen bewijs geleverd dat haar financiële situatie in Armenië niet voldeed en dat de zorgbehoefte niet op afstand kon worden vervuld. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel, mede gezien haar sterkere banden met Armenië en het economische belang van de Nederlandse overheid. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.