Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
2.De feiten
Tijdens het onderzoek van cliënten is naar voren gekomen dat er reeds een erfdienstbaarheid bestaat, op basis waarvan de heer [eisende partij] een uitgang via de [straatnaam 3] heeft. Reeds in 1847 is een koopakte getekend. In deze koopakte is overeengekomen dat ten behoeve van het erf, kadastraal bekend als sectie nummer [kadastraal nummer 4] een recht van vrije uitgang op de nog altijd bestaande [straatnaam 3] wordt gevestigd, ten laste van het erf kadastraal bekend als sectie [sectie letter] nummer [kadastraal nummer 7] . (..)
3.Het geschil
4.De beoordeling
staande en gelegen aan de zuidzijde van de [straatnaam 1] , tegen de [straatnaam 2] te [gemeente] wijk nummer [kadastraal nummer 10] verpanding nummer [kadastraal nummer 11] kadaster sectie [sectie letter] nummer [kadastraal nummer 4] groot tweehonderd negentig ellen, hebbende eenen vrijen uitgang door het gemeene slop, uitkomende op de [straatnaam 3] , bekend bij het kadaster onder sectie [sectie letter] nummer [kadastraal nummer 7] groot twee honderd vijf en twintig ellen.(..)”
“nr. [kadastraal nummer 4] maakt kadastraal deel uit v/d gemeensch. Poort nr. [kadastraal nummer 7] ”. Weliswaar wordt hier een andere formulering gebruikt, maar ook uit deze bewoordingen en de getekende pijl op perceel [kadastraal nummer 7] , valt af te leiden dat perceel [kadastraal nummer 7] voor perceel [kadastraal nummer 4] als vrije uitgang diende naar de openbare weg.