ECLI:NL:RBDHA:2024:776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
09-327264-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring verkrachting van een minderjarige met jeugddetentie als gevolg

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak werd behandeld in tegenspraak op een besloten zitting op 11 januari 2024. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van een 16-jarig slachtoffer op 13 december 2022 in Delft. De officier van justitie, mr. P.M. Kampen, eiste bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Gravesteijn, vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, waaronder medische rapporten en getuigenverklaringen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een behandelverplichting gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die psychische gevolgen ondervond van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/327264-22
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak(kies tussen de alternatieven) tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 11 januari 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. P.M. Kampen en de advocaat van de verdachte is mr. J. Gravesteijn te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Delft door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten;
- het trekken aan de haren van die [slachtoffer] ;
- het grijpen bij de nek van die [slachtoffer] ;
- het hoofd van die [slachtoffer] naar beneden en/of heen en weer te duwen en/of bewegen;
- het laten vallen en/of laten struikelen van die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten;
- het brengen en/of heen en weer bewegen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] ;
- het brengen van de hand van [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis en/of (vervolgens) die [slachtoffer] hem, verdachte, laten aftrekken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de officier van justitie betoogd dat de verklaring van aangeefster
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) betrouwbaar kan worden geacht en bovendien steun vindt in het waargenomen letsel bij aangeefster en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van overtuigend bewijs in het dossier. De seksuele handelingen hebben zonder dwang en op basis van vrijwilligheid plaatsgevonden. De verklaring van aangeefster is onbetrouwbaar en wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel.
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou komen, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om [getuige 4] als getuige te horen.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader
Een groot deel van de bewijsvraag hangt samen met de waardering van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster en de ondersteuning daarvan. De rechtbank stelt daarom bij haar beoordeling het volgende juridisch kader voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de aangeefster en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal eerst toetsen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar kunnen worden geacht. Als dat het geval is, moet de rechtbank beoordelen of die verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat in een steegje in Delft seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en de verdachte. Over de (on)vrijwilligheid van deze seksuele handelingen lopen de lezingen van aangeefster en de verdachte echter uiteen. De aangeefster heeft op de dag dat de seksuele handelingen hadden plaatsgevonden en de dag erna (dus op 13 en 14 december 2022) een verklaring bij de politie afgelegd. In deze verklaringen vertelt zij de seksuele handelingen bij de verdachte tegen haar wil en onder dwang te hebben verricht.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster in haar verklaringen bij de politie gedetailleerd en voldoende consistent heeft verklaard over de plaats, wijze en context van de seksuele handelingen, alsmede over de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsvonden. Voor zover er verschillen zijn in de verklaringen – bijvoorbeeld over de volgorde van de seksuele handelingen- zijn deze niet cruciaal en doen ze niet af aan de consistentie. De inhoud van de verklaringen van aangeefster komt daarnaast authentiek op de rechtbank over. In tegenstelling tot de verdediging ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster bij de politie. Voor de suggestie van de raadsman dat aangeefster bewust onjuist heeft verklaard om zo reputatieschade op school te voorkomen, heeft de rechtbank geen enkel aanknopingspunt gevonden.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar en geloofwaardig kunnen worden aangemerkt en daarom als basis kunnen dienen voor de bewijsbeslissingen in deze zaak.
Steunbewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van aangeefster en overweegt daartoe als volgt.
Zoals hierboven overwogen, acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank neemt dan ook – ondanks de ontkennende houding van de verdachte – als uitgangspunt dat de verdachte aangeefster heeft gedwongen tot meerdere seksuele handelingen, inhoudende dat de verdachte aangeefster zijn penis in haar mond heeft laten nemen en tevens dat de verdachte zich door aangeefster heeft laten aftrekken. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster op specifieke en relevante punten steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Over die steun overweegt de rechtbank het volgende.
In de eerste plaats vinden de verklaringen van aangeefster steun in de medische verklaring van huisarts [arts] , opgesteld op 16 december 2022.
Uit deze verklaring volgt dat bij de ribbenboog van aangeefster forse drukpijn, passend bij een ribkneuzing, en pijn in de nekspieren met verhoogde spierspanning zijn vastgesteld. Deze bevindingen passen bij de verklaringen van aangeefster dat verdachte tijdens het plegen van de seksuele handelingen aan haar haren heeft getrokken en op diverse manieren haar hoofd heeft vastgepakt en bewogen en ook dat de verdachte haar heeft laten struikelen zodat zij op de grond terecht kwam.
In de tweede plaats vinden de verklaringen van aangeefster steun in de verklaringen van verschillende getuigen over haar gemoedstoestand kort na het incident. Getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren over de boosheid van aangeefster direct na het incident, waarbij aangeefster met een boze blik op haar gezicht het steegje uit kwam lopen en boos naar hun keek. Verder verklaren getuigen [getuige 2] , [getuige 5] en [getuige 1] dat aangeefster vlak na het incident overstuur en aan het huilen was. De hiervoor beschreven gemoedstoestand is naar het oordeel van de rechtbank passend bij wat aangeefster kort daarvoor is overkomen.
In de derde plaats vinden de verklaringen van aangeefster steun in de verklaring van getuige [getuige 3] . [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij zich, ten tijde van de seksuele handelingen, dicht bij het steegje bevond. Hij heeft gehoord dat tussen verdachte en aangeefster sprake was van een woordenwisseling, waarbij aangeefster op twee verschillende momenten onder andere heeft gezegd: 'ik wil niet, stop'. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verklaring van getuige [getuige 3] onbetrouwbaar is, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekend geraakte feiten.
In de vierde plaats vinden de verklaringen van aangeefster steun in de verklaring van getuige [getuige 4] . Uit deze verklaring komt naar voren dat getuige [getuige 4] zicht had op verdachte en aangeefster tijdens de seksuele handelingen. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat aangeefster verdachte aan het pijpen was, waarbij de verdachte het hoofd van aangeefster bewoog. Deze waarneming vormt (direct) steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. De raadsman heeft betoogd dat de volgorde van seksuele handelingen, zoals blijkt uit de verklaring van aangeefster, niet overeenkomt met de verklaring van getuige [getuige 4] . Hoewel er in de afgelegde verklaringen verschillen bestaan over de volgorde van de seksuele handelingen, stelt de rechtbank vast dat deze verschillen in volgorde niet afdoen aan het feit dat geconstateerd kan worden dat deze handelingen wel degelijk hebben plaatsgevonden.
Tot slot vinden de verklaringen van aangeefster steun in de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, waaruit volgt dat verdachte aangeefster tijdens het pijpen aan haar haren heeft vastgehouden.
Conclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van aangeefster, die op relevante onderdelen voldoende steun vinden in de overige voor het bewijs gebezigde verklaringen , komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek om het hem, in het geval van een bewezenverklaring voor verkrachting, toe te staan [getuige 4] als getuige te horen, overweegt de rechtbank dat dit voorwaardelijke verzoek moet worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. Gelet op de verklaring van [getuige 4] en de verklaring van de verdachte zelf dat aangeefster seksuele handelingen bij hem heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak [getuige 4] als getuige te horen daarmee niet is gebleken. De rechtbank wijst daarom het voorwaardelijke verzoek van de raadsman af.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 13 december 2022 te Delft door geweld, te weten;
- het trekken aan de haren van die [slachtoffer] ;
- het grijpen bij de nek van die [slachtoffer] ;
- het hoofd van die [slachtoffer] naar beneden en heen en weer te duwen of bewegen;
- het laten struikelen van die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten;
- het brengen en heen en weer bewegen van zijn penis in de mond van die
[slachtoffer] ;
- het brengen van de hand van [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, penis en
vervolgens die [slachtoffer] hem, verdachte, laten aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd om een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarde. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport van de Raad en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich in een steegje schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn (inmiddels) oud-klasgenote. Hierdoor heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het destijds 16-jarige slachtoffer en daarmee op haar (seksuele) ontwikkeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten hier nog lange tijd negatieve gevolgen van ondervinden. Dit blijkt mede uit de toelichting op de namens het slachtoffer ingediende vordering tot schadevergoeding. Naar aanleiding van de verkrachting is het slachtoffer gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en heeft zij EMDR-therapie moeten volgen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en daarbij geheel voorbij is gegaan aan de belangen en gevoelens van de jonge en kwetsbare aangeefster, die nota bene een vriendin van hem was.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 december 2023, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Nu dit het uitgangspunt is, heeft dit gegeven verder geen invloed op de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 2 januari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M. van Dam ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de Raad geen zorgen heeft over de schoolgang en emotieregulatie van de verdachte. Het algemeen recidive risico wordt laag ingeschat. Ook de kans op recidive ten aanzien van seksuele delicten wordt als laag ingeschat. Een seksuele deviatie bij de verdachte lijkt te ontbreken. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen. Verder wordt een geheel voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd met als bijzondere voorwaarde een behandeling gericht op seksueel overschrijdend gedrag.
De deskundige M. Talstra, werkzaam bij Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het contact met de verdachte en zijn netwerk als positief wordt ervaren. De verdachte gaat naar school en stage. Naar aanleiding van de huidige verdenking is de verdachte van school gestuurd. De verdachte volgt momenteel onderwijs op een lager niveau dan voorheen. Hierdoor vindt hij het lastiger om zijn motivatie voor school te behouden.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt bij een verkrachting een jeugddetentie vanaf zes maanden vermeld.
Hoewel de rechtbank zich ten zeerste realiseert dat de verdachte momenteel zijn leven goed op orde heeft, kan gezien de ernst van het feit en de impact hiervan op het slachtoffer niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie die tot gevolg heeft dat de verdachte nog enige tijd in een justitiële jeugdinrichting zal moeten verblijven. Een gedeelte van die jeugddetentie zal voorwaardelijk worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting die gericht is op seksueel grensoverschrijdend gedrag, om zo de kans op recidive te voorkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de officier van justitie gevorderd, daarnaast nog een werkstraf op te leggen, mede gelet op het feit dat de verdachte zich meer dan één jaar aan strikte en vergaande schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ter zitting bijgestaan door mr. A.C. Zonneveld, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van
€ 8.606,36 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 106,36 aan materiële schade en € 8.500,- aan immateriële schade. Aanvullend is verzocht om een vergoeding voor de proceskosten, bestaande uit reiskosten naar de zitting, van een bedrag van € 14,25. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 8.576,36 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder is geconcludeerd tot toewijzing van de proceskosten tot een bedrag van € 14,25.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij – gelet op de bepleite vrijspraak – afgewezen moet worden, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘kledingschade’, deze afwijzen, aangezien deze kosten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘reiskosten’, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 76,36.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder met betrekking tot de vordering is aangevoerd, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Gelet op de onderbouwing van de vordering, waaruit blijkt dat het slachtoffer zich onder psychologische behandeling heeft gesteld, en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, zal de rechtbank een bedrag aan immateriële schadevergoeding toekennen, waarbij zij bij het bepalen van de hoogte daarvan gebruik maakt van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 4.500,-, met afwijzing van de vordering voor het overige.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.576,36 bestaande uit € 4.500,- immateriële schade en € 76,36 aan materiële schade. De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 december 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Deze kosten zijn namens de verdachte niet betwist en zijn voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 14,25. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.576,36 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
13 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, aan de Staat te betalen ten behoeve van [slachtoffer] .
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten zal de rechtbank een gijzeling van 0 dagen verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal bepalen dat betaling van (een deel) van de vordering aan de benadeelde partij door de verdachte, in mindering komt op de betalingsverplichting aan de Staat, dan wel aan de benadeelde partij, en dat dat ook andersom geldt.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
verkrachting;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
ZES MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
VIER MAANDENniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke instelling, welke behandeling gericht is op seksueel grensoverschrijdend gedrag, zolang de jeugdreclassering zulks nodig acht;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west te Den Haag, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 4.576,36bestaande uit € 4.500,- aan immateriële schade en € 76,36 aan materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
13 december 2022tot de dag waarop deze is voldaan, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
€ 14,25en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.576,36vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
13 december 2022tot aan de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. S. van der Harg, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van:
mr. E.P.M. van der Hoorn en mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2024.