ECLI:NL:RBDHA:2024:7749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.7491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somaliër met bedreigingen door Al-Shabaab en werkzaamheden voor militairen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somaliër, had op 6 september 2022 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 februari 2024 was afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de asielaanvraag ongegrond was, ondanks de geloofwaardigheid van de identiteit en nationaliteit van eiser. Eiser stelde dat hij problemen had met Al-Shabaab vanwege zijn werkzaamheden voor Somalische militairen en dat hij bedreigd was door deze groep. Tijdens de zitting op 18 april 2024 in Breda, waar eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de werkzaamheden van eiser voor de militairen ongeloofwaardig waren. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk voor de militairen had gewerkt en dat hij bedreigd werd door Al-Shabaab. De rechtbank volgde eiser in zijn argument dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden niet geloofwaardig waren, maar dit was niet voldoende om de afwijzing van de asielaanvraag te herzien. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser geen reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië, omdat de stad Marka, waar eiser vandaan komt, niet onder controle van Al-Shabaab staat. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7491

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.J. Muijlkens).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en M. Gure als tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben. Op 6 september 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser behoort tot een minderheidsstam in Somalië. Hij werkte als kleermaker in Marka en heeft werkzaamheden verricht voor militairen. In september 2021 heeft Al-Shabaab eiser telefonisch gezegd dat hij moet stoppen met zijn werkzaamheden. Toen eiser twee dagen later weer is gaan werken, is eiser wederom door Al-Shabaab gebeld en bedreigd. Eiser moest naar Jilib komen om een training te volgen en lid worden van Al-Shabaab. Eiser is hierop vertrokken naar zijn oom. Al-Shabaab is toen bij eiser thuis geweest om hem te zoeken. Later is eiser middels sms-berichten met de dood bedreigd door Al-Shabaab en hebben zij geld naar eiser gestuurd voor een lijkwade. Eiser is daarna uit Somalië gevlucht met behulp van een reisagent.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser werkzaamheden voor Somalische militairen heeft verricht. Dat eiser problemen heeft met Al-Shabaab vanwege zijn werkzaamheden heeft verweerder ook niet geloofwaardig geacht. Tot slot acht verweerder wel geloofwaardig dat eiser in Somalië te maken had met discriminatie, omdat hij behoort tot een minderheidsstam.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Werkzaamheden voor militairen
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn werkzaamheden als kleermaker voor Somalische militairen ongeloofwaardig heeft geacht. Anders dan verweerder stelt, heeft eiser niet summier en vaag verklaard over waar de Somalische militairen hebben verbleven. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet specifiek genoeg zou hebben verklaard over werkzaamheden voor de militairen. Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet heeft nagedacht over het stoppen met de werkzaamheden voor de militairen. Eiser heeft daarvoor een deugdelijke verklaring gegeven en benadrukt dat hij geen ander vak kan uitoefenen dan dat van kleermaker.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor Somalische militairen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat tijdens het gehoor een nadere vraag gesteld had kunnen worden over de plek waar de militairen verbleven. Dit laat onverlet dat verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser geen duidelijk beeld heeft kunnen geven van het aantal militairen dat in zijn wijk aanwezig was en dat hij tijdens het gehoor niet heeft kunnen verklaren over de reden waarom de militairen aanwezig waren. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat het niet te volgen is dat eiser stelt niet te hebben nagedacht over het stoppen met zijn werkzaamheden, nadat hij door Al-Shabaab werd bedreigd. De rechtbank volgt eiser wel in zijn beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser onvoldoende heeft verklaard over zijn werkzaamheden voor de militairen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de antwoorden van eiser op de hierover gestelde vragen tijdens het gehoor onvoldoende gedetailleerd zijn. Dit maakt echter niet dat verweerder de ongeloofwaardigheid van het element in het geheel onvoldoende heeft gemotiveerd.
Problemen met Al-Shabaab
6.
Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de problemen van eiser met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn. Verweerder is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de zienswijze en de correcties en aanvullingen op het gehoor. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat Al-Shabaab straft door middel van gedwongen rekrutering. Daarbij wijst eiser ter onderbouwing in beroep op diverse bronnen. Ook verwijst eiser naar een bron ten aanzien van de handelswijze van Al-Shabaab om geld te sturen voor een lijkwade als bedreiging. Verder had verweerder de problemen in verband met eisers etniciteit moeten bezien. Daarnaast heeft eiser wel degelijk aannemelijk gemaakt dat Al-Shabaab na ongeveer zes maanden heeft ontdekt dat eiser werkzaamheden verrichtte voor Somalische militairen. Ten onrechte heeft verweerder voorts tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig zou hebben verklaard over de telefonische bedreiging door Al-Shabaab toen eiser bij zijn oom was ondergedoken. De verklaringen van eiser over zijn vertrek uit Marka en zijn verblijf in Mogadishu bij een reisagent heeft verweerder in redelijkheid ook niet ongeloofwaardig kunnen achten.
7. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ongeloofwaardig is dat eiser problemen heeft met Al-Shabaab. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom Al-Shabaab juist eiser, die vanwege zijn werkzaamheden voor de militairen wordt gezien als afvallige, zou willen rekruteren. In het verweerschrift heeft verweerder erop gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Somalië blijkt dat niet vaak sprake is dat gedwongen rekrutering buiten het invloedgebied van Al-Shabaab. De door eiser overgelegde informatie over straffen van Al-Shabaab ziet niet op gedwongen rekrutering van personen die worden beschouwd als afvallig. Eiser heeft hiermee dan ook niet aannemelijk gemaakt dat juist hij als afvallige te maken heeft gekregen met gedwongen rekrutering. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat niet aannemelijk is dat eiser zonder problemen zes maanden lang voor de militairen heeft gewerkt. Verweerder heeft van eiser enige onderbouwing mogen verlangen van zijn stelling dat Al-Shabaab na zes maanden middels het inlichtingennetwerk heeft ontdekt dat eiser werkzaamheden voor de militairen verrichtte. Verder heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over wat er is gezegd tijdens het tweede dreigtelefoontje van Al-Shabaab en de dreigtelefoontjes die eiser heeft ontvangen tijdens zijn verblijf bij zijn oom. Zo heeft eiser over de dreigtelefoontjes bij zijn oom enerzijds verklaard dat hij tijdens zijn verblijf bij zijn oom steeds gebeld werd en anderzijds dat hij slechts één keer werd gebeld. Over het tweede dreigtelefoontje heeft eiser zowel verklaard dat hij naar de rechtbank in Jilib moest komen om een training te krijgen als dat de rechtbank had besloten dat eiser lid moest worden van het leger van Al-Shabaab. Verweerder heeft dit terecht als wisselende verklaringen aangemerkt. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de problemen die eisers familie heeft ondervonden. Eiser heeft namelijk tijdens het gehoor verklaard dat zijn familie geen problemen meer heeft ondervonden na zijn vertrek, maar in de correcties en aanvullingen heeft hij laten weten dat zijn familie na eisers vertrek wel tweemaal bezocht is door leden van Al-Shabaab. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser tijdens het gehoor meermaals in de gelegenheid is gesteld om dit aan te dragen. Ten aanzien van het geld voor een lijkwade heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij dit geld met een dreig-sms heeft ontvangen. De enkele stelling van eiser dat dit het wel geval is en dat de telefoon en simkaart waar het geld en de sms op ontvangen zijn weggegooid zijn, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Verweerder heeft ook kunnen tegenwerpen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de reisagent en zijn verblijf in Mogadishu voorafgaand aan het vertrek uit Somalië. Nu eiser vijftien dagen bij de reisagent in huis heeft verbleven, heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat eiser concreter kan verklaren over de reisagent dan hij heeft gedaan. Niet gevolgd wordt dat verweerder op dit punt de lat voor de verklaringen van eiser te hoog heeft gelegd. Ter zitting heeft verweerder de tegenwerping dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment wanneer eiser aan het werk ging na het ontvangen van de eerste bedreiging van Al-Shabaab laten vallen. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn vertrek uit Marka. De rechtbank volgt eiser in zijn toelichting dat hij met de verklaring in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor dat hij alleen in een motorboot was niet heeft bedoeld te zeggen dat hij zonder schipper is gevaren. Het vervallen van deze twee tegenwerpingen is echter onvoldoende om een motiveringsgebrek aan te nemen en leidt dan ook niet tot een andere conclusie.
Artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [1]
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het beroep op artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn en de glijdende schaal heeft verworpen. Vanwege eisers beroep en de locatie van zijn winkel loopt eiser een groot risico op ernstige schade.
9. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Allereerst is eiser afkomstig uit Marka, een stad die blijkens het landgebonden beleid van verweerder en het algemeen ambtsbericht over Somalië niet onder controle van Al-Shabaab staat. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt hoe zijn individuele elementen als risicoverhogende elementen moeten worden aangemerkt. Hiervoor is al vastgesteld dat verweerder niet ten onrechte de problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar zijn beroep en de locatie van zijn winkel onvoldoende duidelijk gemaakt dat hij (meer) te vrezen heeft voor een reëel risico op ernstige schade door willekeurig geweld.
Terugkeer naar Somalië
10. Tot slot voert eiser aan dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel omdat hij niet veilig over land kan reizen naar Marka. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser via een bootverbinding kan reizen en zodoende niet hoeft te reizen door een gebied waar Al-Shabaab aan de macht is. Het beleid van verweerder spreekt namelijk alleen over het reizen over land en niet het reizen over water. Daarnaast is de bootverbinding niet veilig en is het bovendien niet zeker dat de bootverbinding nog steeds bestaat.
11. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser bij terugkeer naar Marka geen risico loopt op ernstige schade, omdat Marka niet onder controle van Al-Shabaab staat en eiser met een bootverbinding van Mogadishu naar Marka kan reizen. De stelling van eiser dat verweerder een bootverbinding niet mag tegenwerpen, volgt de rechtbank niet. Van belang is dat eiser niet over land hoeft te reizen door een gebied waar Al-Shabaab de macht heeft of het gebied controleert. Uit het algemeen ambtsbericht over Somalië blijkt dat de bootverbinding tussen Mogadishu en Marka bestaat en eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat deze bootverbinding niet meer langer bestaat. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de bootverbinding niet veilig is. De twee nieuwsartikelen waar eiser in dat kader naar heeft verwezen, gaan over twee ongelukken en dateren van 2019 en 2020. Dit is onvoldoende voor de conclusie dat de bootverbinding onveilig is.
Conclusie
12. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU.