Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3i. Een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht
binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de
behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
‘uit de inrichting te ontslaan en ter fine van uitzetting op 7 mei 2024 over te geven aan DV&O’. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit verzoek aldus worden gelezen dat hiermee wordt gevraagd om het feitelijk beëindigen van de bewaring op de dag van de overdracht aan Bulgarije. Uit het verzoek kan niet worden afgeleid dat verweerder de bewaring met ingang van enig moment daarvóór wil beëindigen, zodat het beroep op de onrechtmatigheid van de maatregel vanaf 1 mei 2024 niet slaagt.
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.