ECLI:NL:RBDHA:2024:7746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 30 april 2024 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 7 mei 2024 was opgeheven, omdat de eiser naar Bulgarije was uitgezet. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven voordat het verzoek om opheffing was behandeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest, omdat de eiser de gronden voor de bewaring niet had betwist. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan de overdracht, voldoende waren om een significant risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Bulgarije.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is gebleken dat een door verweerder nagezonden stuk niet aan eiser was doorgezonden. Dit is vervolgens alsnog gebeurd. Op 13 mei 2024 heeft eiser daarop gereageerd. Het onderzoek is hierna gesloten. Partijen hebben niet aangegeven een nadere zitting te wensen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank van 6 mei 2024 om, zodat de handtekening van de maatregel van bewaring niet gevalideerd kan worden.
4. De rechtbank heeft ambtshalve vastgesteld dat de ondertekening van de maatregel door een technische beperking in het digitale systeem van de rechtspraak niet in dat systeem kan worden gevalideerd. Dit is wel mogelijk als een afschrift van de maatregel per e-mail aan de rechtbank wordt toegestuurd. Op het verzoek van de rechtbank heeft verweerder de maatregel per mail toegezonden, waarna de rechtbank heeft kunnen vaststellen dat de maatregel een geldige digitale handtekening bevat. Bedoeld stuk is na de zitting ook aan eisers gemachtigde toegezonden.
5. Voor zover eiser in zijn reactie van 13 mei 2024 de rechtbank heeft verzocht te beoordelen of de ondertekenaar van de maatregel een actuele bepaaldelijke volmacht tot ondertekening namens verweerder had, stelt de rechtbank vast dat de maatregel vermeld dat deze is opgelegd en ondertekend door de daartoe aangewezen ambtenaar van de Dienst Terugkeer en Vertrek, zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3i. Een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht
binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de
behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3e laten vallen.
8. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De zware gronden 3a en 3k zijn feitelijk juist. Deze gronden zijn voldoende om een significant risico op onttrekking aan te nemen.
9. Eiser heeft in zijn aanvullend beroepschrift van 2 mei 2024 aangevoerd dat op 1 mei 2024 door verweerder een document is toegevoegd met de titel: “M114 Verzoek tot ontslag uit justitiële inrichting”. Eiser maakt daaruit op dat verweerder heeft verzocht eiser per 1 mei te ontslaan uit het detentiecentrum. Hieruit volgt volgens eiser dat de bewaring vanaf 1 mei 2024 onrechtmatig moet worden geacht. Ter zitting is aan de orde geweest dat eisers gemachtigde het bedoelde document ‘M114 Verzoek ontslag uit justitiële inrichting’, zoals door verweerder geplaatst in het digitale dossier, niet kan openen. Vervolgens is aan de gemachtigde van eiser de inhoud van het stuk voorgehouden, namelijk dat het verzoek afkomstig is van de Dienst Terugkeer & Vertrek en gericht is aan de directeur van de justitiële inrichting te Rotterdam en luidt om eiser
‘uit de inrichting te ontslaan en ter fine van uitzetting op 7 mei 2024 over te geven aan DV&O’. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit verzoek aldus worden gelezen dat hiermee wordt gevraagd om het feitelijk beëindigen van de bewaring op de dag van de overdracht aan Bulgarije. Uit het verzoek kan niet worden afgeleid dat verweerder de bewaring met ingang van enig moment daarvóór wil beëindigen, zodat het beroep op de onrechtmatigheid van de maatregel vanaf 1 mei 2024 niet slaagt.
10. Ook overigens ziet rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bewaring op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.