In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 7 december 2021 ingediend, maar de Staatssecretaris heeft pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn van zes maanden, op 17 januari 2024, een ingebrekestelling ontvangen. Eiser heeft vervolgens meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld, wat de rechtbank aanleiding geeft om het beroep kennelijk gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag. De rechtbank heeft daarbij een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 8:55d en 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de rechtbank oordeelt dat deze artikelen van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, ondanks de Tijdelijke wet die dit eerder uitsloot.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. Dit bedrag is berekend op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener voor het indienen van het beroepschrift, met inachtneming van de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 april 2024.