ECLI:NL:RBDHA:2024:7728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL 24.4399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 20 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser voerde aan dat Bulgarije niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vooral vanwege de slechte opvangomstandigheden. Hij verwees naar AIDA-rapporten die de omstandigheden in Bulgaarse opvangcentra als 'overwhelmingly substandard' beschrijven. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser is om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen zijn in het Bulgaarse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer in Bulgarije in een vergelijkbare situatie zal terechtkomen. De rechtbank concludeert dat de Dublinverordening bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek en dat Bulgarije het claimverzoek van Nederland heeft geaccepteerd. Eiser heeft niet aangetoond dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten na overdracht aan Bulgarije.

Ten slotte oordeelt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Bulgarije onevenredig hard zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst vergoeding van proceskosten af. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier, en is openbaar gemaakt op 27 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.4399
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] eiser (gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, met name vanwege de problemen met de opvangvoorzieningen. Hierbij verwijst eiser naar het AIDA-rapport van februari 2022, waaruit blijkt dat de omstandigheden in de meeste opvangcentra ‘overwhelmingly substandard’ zijn. Het AIDA-rapport van maart 2023 geeft aan dat op dit gebied geen verbetering is vastgesteld. Eiser wijst hierbij op zijn eigen ervaringen, waaruit blijkt dat hij in een detentiecentrum werd ophouden en enige tijd in een open kamp heeft verbleven. De plekken waren vies en zat vol ongedierte. Ook heeft eiser verklaard slechts een maaltijd per dag te krijgen die van zeer slechte kwaliteit was. Eiser heeft daarnaast geen rechtsbijstand ontvangen. Hij is tevens mishandeld gedurende zijn verblijf in Bulgarije. De verklaringen van eiser worden ondersteund door de rapporten. Daarnaast voert eiser aan dat de stelling van de staatssecretaris dat de autoriteiten van Bulgarije door het claimakkoord hebben gegarandeerd het onderhavige verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen, niet kan worden gevolgd. Het is niet duidelijk waar die gestelde garantie op is gebaseerd. Het claimakkoord garandeert enkel dat Bulgarije eiser terugneemt, maar niet dat zijn (opvolgende) verzoek om internationale bescherming daadwerkelijk in behandeling wordt genomen.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM2 en artikel 4 van het Handvest3. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 augustus 2023 overwogen dat Dublinclaimanten toegang hebben tot opvang.4 Verder is de Afdeling in de uitspraak van 16 oktober 20235 ingegaan op de rechtsbijstand, toegang tot zorg en detentie, en heeft overwogen dat ook op deze punten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Wat betreft de opvangomstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser met zijn verwijzing naar de AIDA-rapporten niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten op dit punt onverschillig zijn en de problemen met de opvang zodanig ernstig zijn dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt, zoals bedoeld in het arrest Jawo. Het ligt op de weg van eiser om te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten, als hij vindt dat de omstandigheden in de opvangcentra ondermaats zijn. Niet is gebleken dat eiser dit heeft geprobeerd, of dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is. Ten aanzien van de (omstandigheden in) detentie overweegt de rechtbank dat ook op dit punt van eiser verwacht mag worden dat hij een klacht indient bij de Bulgaarse autoriteiten en eiser niet aannemelijk
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
heeft gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk was/zal zijn. Ook is niet gebleken dat eiser bij terugkeer als Dublinclaimant in een vergelijkbare situatie zal terechtkomen. Verder overweegt de rechtbank dat de Dublinverordening regelt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. Bulgarije heeft het claimverzoek van Nederland geaccepteerd en garandeert daarmee dat het eisers asielverzoek conform internationale verplichtingen zal behandelen en beoordelen. De rechtbank volgt eisers stelling dat niet duidelijk is waar deze garantie op is gebaseerd dan ook niet. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, oordeelt de rechtbank als volgt. Zoals eiser terecht aanvoert, betreft dit een discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt, zoals bedoeld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.