ECLI:NL:RBDHA:2024:772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL22.15904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een asielbesluit en beroep wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser, een Iraanse nationaliteit, op 13 november 2015 voor het eerst een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag werd op 14 april 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep hiertegen ongegrond verklaard, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep op 2 augustus 2018 eveneens ongegrond verklaard. Eiser heeft op 26 oktober 2018 een nieuwe aanvraag ingediend, die op 15 januari 2020 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft dit beroep op 23 december 2020 ongegrond verklaard, maar de hoogste bestuursrechter heeft op 27 januari 2022 het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.

Eiser heeft op 15 juni 2022 een verzoek om bestuurlijke heroverweging ingediend van het eerdere afwijzende besluit van 14 april 2017. Na een ingebrekestelling op 29 juli 2022 heeft eiser beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. Bij besluit van 27 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd, maar het verzoek om heroverweging van het eerdere besluit afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden het verzoek om heroverweging niet heeft ingewilligd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij al op 13 november 2015 aan de vereisten voor de verblijfsvergunning voldeed. De rechtbank concludeert dat er geen dwangsom is verbeurd en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, en is openbaar gemaakt op 24 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. Eiser heeft op 13 november 2015 voor het eerst een asielaanvraag ingediend.
1.1.
Bij besluit van 14 april 2017 heeft verweerder deze aanvraag ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, heeft het beroep ongegrond verklaard en op 2 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de hoogste bestuursrechter) het hoger beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 14 april 2017 staat daarmee in rechte vast.
1.2.
Eiser heeft op 26 oktober 2018 een nieuwe aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 15 januari 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en op 23 december 2020 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het beroep daartegen ongegrond verklaard. Op 27 januari 2022 heeft de hoogste bestuursrechter het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.
1.3.
Op 15 juni 2022 heeft eiser een verzoek om bestuurlijke heroverweging ingediend van het eerste afwijzende besluit van 14 april 2017.
1.4.
Op 29 juli 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Op 16 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
1.5.
Bij besluit van 27 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en het verzoek om bestuurlijke heroverweging van het eerste afwijzende besluit afgewezen. Het reeds ingestelde beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrekking op het bestreden besluit.
1.6.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat de zaak over?
2. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1982.
3. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. Eiser stelt dat hij op 13 november 2015 al aan de voorwaarden van de vergunning voldeed omdat hij toen al afvallig was en er geen sprake is van een wijziging in het regiem. Ook heeft verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom toegekend na de ingebrekestelling van 29 juli 2022. Het standpunt van eiser ten aanzien van de redelijke termijn heeft de gemachtigde van eiser ter zitting ingetrokken en behoeft derhalve geen bespreking meer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om herziening besluit van 14 april 2017
4. Een verzoek om bestuurlijke heroverweging kan leiden tot een eerdere ingangsdatum wanneer het eerste besluit evident onjuist was of indien sprake is van later bekend geworden informatie waaruit volgt dat al eerder werd voldaan aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning. [1]
4.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden het verzoek om heroverweging niet heeft ingewilligd. Eisers afvalligheid was ten tijde van de eerste asielaanvraag al geloofwaardig geacht en afvalligen waren destijds ook al een risicogroep. In die procedure is tot aan de hoogste bestuursrechter geprocedeerd. De hoogste bestuursrechter zag in de risico’s die eiser als afvallige toen liep in Iran geen reden voor vernietiging van het besluit, met name omdat eiser in zijn gehoren had verklaard in het verleden geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn afvalligheid. Weliswaar komt de hoogste bestuursrechter in deze procedure tot een ander oordeel, maar dat is gebaseerd op nieuwe informatie. Zo is in de uitspraak recente landeninformatie en een recente uitspraak van de Afdeling aangehaald waaruit volgt dat het aannemelijk is dat vreemdelingen die een lange tijd in het buitenland hebben verbleven bij terugkeer door de Iraanse autoriteiten zullen worden ondervraagd over hun verblijf in het buitenland. Uit informatie uit 2020 blijkt dat als een vreemdeling afvalligheid als asielmotief heeft aangevoerd en dit bekend is bij de Iraakse autoriteiten hij moet kunnen bewijzen dat hij geen afvallige is. Bovendien moet de vreemdeling bij terugkeer naar Iran een verklaring ondertekenen dat hij nog steeds moslim is en het asielmotief slechts heeft verzonnen om verblijf te krijgen. Nu onduidelijk is of de Iraanse autoriteiten zonder meer van de juistheid van zo een verklaring zullen uitgaan en over de gevolgen voor een vreemdeling als hij een dergelijke verklaring niet aflegt kan niet zonder nadere motivering worden gezegd dat de vreemdeling geen risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Daarnaast is de wetgeving in Iran rondom belediging van de Islam aangescherpt in 2021. [2] Deze aanscherping was er nog niet in 2017. Nu bovenstaande informatie recent is en eiser ook niet anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat eiser al op 13 november 2015 aan de vereisten voor verlening van de verblijfsvergunning voldeed kan deze beroepsgrond niet slagen.
4.2.
Het standpunt van eiser dat verweerder ten onrechte zijn geloofsgroei niet heeft beoordeeld nu dit zou kunnen leiden tot een eerdere ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning volgt de rechtbank niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] kan een vreemdeling weliswaar belang hebben bij beoordeling van de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning, maar in het onderhavige geval is niet gebleken waar dit belang uit bestaat nu het slechts gaat om een mogelijk eerdere ingangsdatum van zes weken. Bovendien komt eiser inmiddels in aanmerking voor verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd nu er vijf jaren zijn verstreken sinds afgifte van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
Beroep niet-tijdig beslissen
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen dwangsom verbeurd. Verweerder verwijst terecht naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] Hierin is overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) niet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht voor zover deze de mogelijkheid uitsluit dat verweerder een dwangsom verbeurt, indien hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag. Gelet hierop heeft verweerder geen bestuurlijke dwangsom verbeurd. Voor een rechterlijke dwangsom is geen ruimte meer, nu inmiddels op de aanvraag is beslist. Dat de uitspraak van de hoogste bestuursrechter is gedaan na de door eiser gedane ingebrekestelling op 29 juli 2022 maakt niet dat hiervan niet kan worden uitgegaan. De uitspraak ziet immers op de Tijdelijke wet zoals die luidt sinds 11 juli 2021 en aldus voor de ingebrekestelling.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.
2.
3.Uitspraak van 27 september 2004, ECLI:NL:RVS:AR5019.