ECLI:NL:RBDHA:2024:77
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder aanhangig bezwaar of beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 mei 2022 was afgewezen. Na deze afwijzing heeft verzoeker bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd op 27 november 2023 ongegrond verklaard. Verzoeker werd in datzelfde bericht gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien het bezwaar al was afgehandeld en verzoeker geen beroep had ingesteld, was er geen bezwaar meer aanhangig. De termijn voor het instellen van beroep was inmiddels verstreken, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.