ECLI:NL:RBDHA:2024:7699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL23.31936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende vreemdelingenrecht

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer NL23.31936. De zaak betreft een verzoek van de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.E.M. Jacquemard, om vergoeding van proceskosten. De eiser had eerder beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een kennisgeving van 23 november 2023 waarin de aanvraag werd ingewilligd, trok de eiser het beroep in en verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank overweegt dat het mogelijk is om een partij de proceskosten van de tegenpartij te laten betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van de eiser, die door de verweerder moeten worden vergoed, op € 437,50 komen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met het inschakelen van een professionele juridische hulpverlener.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verweerder verplicht is om het door de eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 voor deze zittingsplaats, in overeenstemming met andere zittingsplaatsen van de Rechtbank Den Haag. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31936
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , verzoeker V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen.2
3. Verzoeker is op 6 oktober 2023 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. In de kennisgeving van 23 november 2023 heeft verweerder aan verzoeker te kennen gegeven de aanvraag in te willigen. Verzoeker heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in proceskosten.
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van de verzoeker en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
5. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 437,50. Omdat het beroep gegrond is, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor hem een beroepschrift heeft ingediend.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20233. Toegekend wordt
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
6. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven