ECLI:NL:RBDHA:2024:7699
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende vreemdelingenrecht
Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer NL23.31936. De zaak betreft een verzoek van de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.E.M. Jacquemard, om vergoeding van proceskosten. De eiser had eerder beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een kennisgeving van 23 november 2023 waarin de aanvraag werd ingewilligd, trok de eiser het beroep in en verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank overweegt dat het mogelijk is om een partij de proceskosten van de tegenpartij te laten betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van de eiser, die door de verweerder moeten worden vergoed, op € 437,50 komen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met het inschakelen van een professionele juridische hulpverlener.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verweerder verplicht is om het door de eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 voor deze zittingsplaats, in overeenstemming met andere zittingsplaatsen van de Rechtbank Den Haag. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.