ECLI:NL:RBDHA:2024:7693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
23/3703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag exploitatie- en alcoholwetvergunning door burgemeester Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een exploitatie- en alcoholwetvergunning behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.L. Ketting en mr. G.T. Poot, had de vergunningen aangevraagd voor een horeca-inrichting. De burgemeester van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. K. Lafleur en J. van Leeuwen, had de aanvragen afgewezen op basis van vermoedens van valsheid in geschrifte, omdat eiser had verzuimd zijn strafrechtelijke veroordeling voor mishandeling te vermelden in het bibob-formulier. Eiser betwistte de afwijzing en stelde dat hij geen valsheid in geschrifte had gepleegd, aangezien zijn veroordeling nog in hoger beroep was en hij zelf slachtoffer was van mishandeling.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid de vergunningen kon weigeren, omdat er feiten en omstandigheden waren die konden doen vermoeden dat eiser een strafbaar feit had gepleegd om de vergunningen te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de vergunningen niet onevenredig was, aangezien de burgemeester zijn integriteit moest beschermen en erop moest kunnen vertrouwen dat de verstrekte informatie juist was. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de gestelde schade niet het gevolg was van een onrechtmatig besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], h.o.d.n. [handelsnaam], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigden: mr. S.L. Ketting en mr. G.T. Poot),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Lafleur en J. van Leeuwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een exploitatie- en een alcoholwetvergunning.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 31 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder hierbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om een exploitatie- en een alcoholwetvergunning te verlenen.
2.1.
Eiser heeft een exploitatie- en alcoholwetvergunning aangevraagd voor een horeca-inrichting aan de [adres] in [plaats] ([handelsnaam]). Verweerder heeft eiser gevraagd een formulier Wet Bibob en Vergunningen (bibob-formulier) in te vullen om de aanvragen te kunnen toetsen als bedoeld in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). Verweerder heeft de vergunningen vervolgens geweigerd, omdat hij vermoedt dat eiser valsheid in geschrifte heeft gepleegd door het bibob-formulier onjuist in te vullen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft de exploitatie- en alcoholwetvergunning ten onrechte geweigerd. Eiser heeft namelijk geen valsheid in geschrifte gepleegd bij het invullen van het bibob-formulier. Hij heeft zijn strafrechtelijke veroordeling voor mishandeling weliswaar niet vermeld, maar dat kwam omdat het hoger beroep in de strafzaak nog liep en hij juist zelf slachtoffer was van mishandeling. Eiser had niet het oogmerk om de burgemeester een verkeerd beeld voor te houden en daarom is geen sprake van valsheid in geschrifte als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eiser valsheid in geschrifte heeft gepleegd door onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken over de herkomst van de financiering van de overname van [handelsnaam]. Op 31 januari 2022 deed eiser al een vergunningaanvraag, die hij op 3 juni 2022 heeft ingetrokken. De financiële informatie uit de aanvraag van januari 2022 is onjuist aangeleverd door de voormalige boekhouder van eiser. Verweerder had die eerdere informatie buiten beschouwing moeten laten en eiser kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de informatie die de voormalige boekhouder heeft verstrekt. Op 14 juni 2022 heeft eiser een nieuwe aanvraag gedaan, bijgestaan door een nieuwe boekhouder, en de daarin aangeleverde financiële informatie is juist.
3.1.
Verder is de weigering van de vergunning niet evenredig, omdat de ernst van het strafbare feit (de mishandeling) niet is meegewogen. Daarnaast had verweerder moeten meewegen dat het maar over een cafétje gaat en om een geringe financiering van € 19.000,- of zelfs maar € 9.000,-. Verweerder had ook moeten meewegen dat de weigering van de vergunningen tot gevolg heeft dat [handelsnaam] moet sluiten. Eiser vervult met [handelsnaam] een prima buurtfunctie en er zijn geen klachten.
Verweerder heeft ten onrechte niet gekozen voor de minst schadelijke oplossing. Zo had hij er ook voor kunnen kiezen om voorwaarden aan de vergunning te verbinden. Door de vergunningsweigering is eiser ongeveer vijf jaar kansloos om elders horeca te exploiteren. Eiser vordert schadevergoeding omdat hij [handelsnaam] sinds september 2022 heeft geëxploiteerd zonder alcoholhoudende dranken te kunnen verkopen en zonder kansspelautomaten te kunnen exploiteren. De geschatte schade bedraagt € 27.000,-.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de exploitatie- en alcoholwetvergunning mocht weigeren. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Vermoeden strafbaar feit om de vergunningen te krijgen?
5. Verweerder kan een exploitatie [1] - en een alcoholwetvergunning [2] weigeren als feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijze doen vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd om de vergunningen te krijgen. [3]
5.1.
Vast staat dat eiser is veroordeeld voor mishandeling bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2022 en in hoger beroep bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 augustus 2022. Verder staat vast dat eiser in het bibob-formulier van 14 juni 2022 heeft verklaard dat hij in de afgelopen vijf jaar niet in Nederland of in het buitenland negatief met politie en/of justitie in aanraking is gekomen, bijvoorbeeld door een (on)herroepelijke veroordeling. Eiser heeft dus onjuist verklaard in het bibob-formulier. Verweerder heeft op basis daarvan kunnen vaststellen dat er een vermoeden bestaat dat eiser ter verkrijging van de exploitatie- en de alcoholwetvergunning een strafbaar feit heeft gepleegd, namelijk valsheid in geschrifte. Dat volgens eiser niet is voldaan aan het in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vereiste opzet, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft namelijk geconcludeerd dat er feiten en omstandigheden zijn die redelijkerwijs kunnen doen vermoeden dat valsheid in geschrifte is gepleegd en niet dat dat in strafrechtelijke zin bewezen kan worden. [4]
Dat eiser dacht dat hij de veroordeling door de politierechter niet hoefde te vermelden, omdat het hoger beroep nog liep en hij het niet eens was met de veroordeling, leidt ook niet tot een ander oordeel. Uit het bibob-formulier blijkt namelijk duidelijk dat meer dan alleen onherroepelijke veroordelingen moeten worden vermeld. Daarbij staat een herroepelijke veroordeling als voorbeeld expliciet genoemd.
Evenredigheid van de weigering van de vergunningen
6. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de exploitatie- en alcoholvergunning niet onevenredig is. Verweerder heeft toegelicht dat hij met de weigering uitdrukking geeft aan zijn vaste beleid om met de Wet bibob (onder meer) de eigen integriteit te beschermen. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat hij bij het uitvoeren van een integriteitsonderzoek erop moet kunnen vertrouwen dat de informatie die een aanvrager verstrekt, klopt, omdat hij alleen dan zijn eigen integriteit kan bewaken. Verweerder mocht daarom een vergunning met extra voorschriften in dit geval ongeschikt vinden.
6.1.
Het betoog van eiser dat verweerder de ernst van het strafbare feit (mishandeling) waarvoor hij is veroordeeld, had moeten meewegen slaagt niet. Verweerder heeft de exploitatie- en alcoholwetvergunning namelijk niet geweigerd vanwege de mishandeling, maar omdat eiser zijn veroordeling voor mishandeling heeft verzwegen. Daarom vermoedt verweerder dat eiser ter verkrijging van de exploitatie- en de alcoholwetvergunning valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Niet in geschil is dat verweerder met de ernst van dat strafbare feit (valsheid in geschrifte) rekening heeft gehouden. De waarde van [handelsnaam], dat het café een buurtfunctie vervult en dat er geen klachten zijn geweest is ook niet relevant, omdat dat niets zegt over de ernst van de valsheid in geschrifte (het verzwijgen van de veroordeling voor mishandeling).
6.2.
Verweerder mocht de exploitatie- en de alcoholwetvergunning alleen al weigeren vanwege dit vermoeden van valsheid in geschrifte (het verzwijgen van de veroordeling voor mishandeling). De overige beroepsgronden van eiser hoeven daarom niet te worden besproken.
Schadevergoeding
7. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af, omdat de gestelde schade niet het gevolg is van een onrechtmatig besluit. [5] Zoals volgt uit dat wat onder 4 t/m 6.2 is overwogen, mocht verweerder de exploitatie- en de alcoholvergunning immers weigeren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag (APV).
2.Als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet.
3.Artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350.
5.Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.