AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Afwijzing verzoek om opheffing inreisverbod en aanvraag reguliere verblijfsvergunning in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van een inreisverbod en zijn aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning behandeld. Eiser, geboren in 1956 en van Afghaanse nationaliteit, had eerder een asielvergunning die in 2012 werd ingetrokken op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser had een inreisverbod van tien jaar opgelegd gekregen, maar verzocht om opheffing van dit verbod en om een reguliere verblijfsvergunning in verband met zijn familie in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze verzoeken afgewezen, met als argument dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt en niet voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van het inreisverbod.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om opheffing van het inreisverbod niet voldoende gemotiveerd is. De rechtbank verwijst naar het AA-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat stelt dat een terugkeerbesluit niet kan worden opgelegd aan een vreemdeling als zijn verwijdering naar het beoogde land van bestemming voor onbepaalde tijd is uitgesloten. De rechtbank concludeert dat het inreisverbod niet in stand kan blijven en dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen over de opheffing van het inreisverbod. De afwijzing van de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning blijft echter in stand, omdat deze voldoende gemotiveerd is.
Voetnoten
1.Het AA-arrest van het Hof van 6 juli 2023 (C-663/21), ECLI:EU:C:2023:540.
2.Het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
5.Zaaknummers: AWB 12/27347 (rechtbank Den Haag) en 2013/04415/1/V3 (de Afdeling).
6.Artikel 8 van het EVRM.
7.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
8.Artikel 6.5, vierde lid, van het Vb 2000.
9.Hij verwijst hiervoor naar Canadese jurisprudentie (Ezkola v. Canada / Minister of Citizenship and Immigration, 2013 SCC 40, Canada Supreme Court 19 July 2013), artikel 30 van het Statuut van Rome, paragraaf 21 van de UNHCR Guidelines on International Protection No. 5 en paragraaf 64 van de Background Note.
10.Artikel 3 van het EVRM.
11.Artikel 8 van het EVRM.
12.Richtlijn 2008/11/EG.
13.Cursivering door de rechtbank.
14.Bij wie is vastgesteld dat verwijdering naar het beoogde land van bestemming in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
15.Arrest van 8 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:122, C-216/22 (AA t. Duitsland).
16.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag van 10 april 2013 met zaaknummer AWB 12/27347.
17.Bureau Medische Advisering.
18.Artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000.