ECLI:NL:RBDHA:2024:768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
09/017669-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding en veroordeling voor vuurwapenbezit en valse aangifte

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens, peperspray en munitie, alsook aan het doen van een valse aangifte van inbraak. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard vanwege het ontbreken van een duidelijke omschrijving van de feitelijke oplichtingshandelingen in de tenlastelegging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de laatste voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 januari 2021 in 's-Gravenhage twee vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad, en dat hij in de periode van 22 mei 2019 tot en met 28 augustus 2019 een valse aangifte heeft gedaan bij de politie. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank heeft besloten om de straf te matigen, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/017669-21 en 09/265761-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te ’ [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. 09/017669-21 (hierna dagvaarding I)
1
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te 's-Gravenhage twee wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een revolver, van het merk Taurus, type .38 Special, kaliber 38 special (9mm) en/of
- een Semi-automatisch pistool, van het merk CZ, type 75B, kaliber 9mm (9x19mm),
(telkens) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te 's-Gravenhage munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
80 stuks, revolvermunitie van het kaliber .38 special en/of
158 stuks, pistoolmunitie van het kaliber 9mm (9x19mm)
voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te 's-Gravenhage meerdere wapens van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten 5 stuks pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
t.a.v. 09/265761-22 (hierna dagvaarding II)
1
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 mei 2019 tot en met 28 augustus 2019 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, verzekeraar [naam] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 590.050,- euro, althans een geldbedrag;
2
hij op of omstreeks 22 mei 2019 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door ten overstaan van een verbalisant van de politie Eenheid Den Haag te opzettelijk en in strijd met de waarheid verklaren dat in de woning van [slachtoffer] was ingebroken en/of dat bij deze inbraak goederen zijn weggenomen, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.

3.De geldigheid van de dagvaarding

Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 261 Sv zijn de eisen waaraan de dagvaarding moet voldoen opgenomen, namelijk vermelding van feit, tijd, plaats en wettelijke voorschriften. Het tweede lid van artikel 261 bepaalt dat de dagvaarding de omstandigheden vermeldt waaronder het feit zou zijn begaan. Hieraan ligt ten grondslag dat de beschrijving van het tenlastegelegde feit voldoende specifiek moet zijn. De tenlastelegging dient de verdachte immers te informeren over de beschuldiging waartegen hij zich moet verdedigen. Het strafrechtelijk verwijt dat de verdachte ten laste wordt gelegd moet daarom voldoende worden verfeitelijkt.
In het onder 1 ten laste gelegde is opgenomen dat verzekeraar [naam] is bewogen tot afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 590.050,00. De tenlastelegging vermeldt evenwel slechts de delictsomschrijving, waarin termen voorkomen die niet voldoende feitelijk zijn en die dus – conform de eis van artikel 261 lid 2 – dienen te worden verfeitelijkt. Dit is niet gebeurd. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank van oordeel is dat de dagvaarding voor wat betreft dit gedeelte niet aan de eisen van de wet voldoet.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde nietig dient te worden verklaard.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Gebruikte bewijsmiddelen
Nu de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500- [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 40).
  • het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 19 januari 2021 (p. 22);
  • het proces-verbaal d.d. 19 januari 2021 (p. 9 t/m 11);
  • het proces-verbaal d.d. 19 januari 2021 (p. 12 t/m 14);
  • het proces-verbaal d.d. 20 januari 2021 (p. 15 t/m 18);
  • het proces-verbaal d.d. 20 januari 2021 (p. 19 t/m 20);
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2024.
Dagvaarding II
Ten aanzien van feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte, nr. PL1500-2019138031-1, d.d. 22 mei 2019
(p. 9 t/m 10);
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2024.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1
hij op 19 januari 2021 te 's-Gravenhage twee wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een revolver, van het merk Taurus, type .38 Special, kaliber 38 special (9mm) en
- een Semi-automatisch pistool, van het merk CZ, type 75B, kaliber 9mm (9x19mm),
zijnde vuurwapens in de vorm van een revolver en een pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij op 19 januari 2021 te 's-Gravenhage munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
80 stuks revolvermunitie van het kaliber .38 special en
158 stuks pistoolmunitie van het kaliber 9mm (9x19mm)
voorhanden heeft gehad;
3
hij op 19 januari 2021 te 's-Gravenhage meerdere wapens van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten 5 stuks pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van dagvaarding II:
2
hij op 22 mei 2019 te ’s-Gravenhage aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door ten overstaan van een verbalisant van de politie Eenheid Den Haag opzettelijk en in strijd met de waarheid
teverklaren dat in de woning van [slachtoffer] was ingebroken en dat bij deze inbraak goederen zijn weggenomen, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van tweehonderdveertig uren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en daarom is in zijn eis op de gevangenisstraf tien procent strafkorting toegepast.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. De voorlopige hechtenis van de verdachte is in januari 2021 geschorst en sindsdien is hij niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Tevens heeft hij zich aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden. De verdachte staat wegens personeelstekort veelal alleen in zijn viszaken. Valt hij weg, dan moeten de zaken sluiten met alle gevolgen van dien.
Van belang is verder dat de door de valse aangifte ontstane schade van [naam] al in 2021 volledig is vergoed, inclusief alle bijkomende kosten (meer dan
€ 50.000,00 extra). Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op voornoemde strafmatigende omstandigheden is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in ieder geval voor zover het betreft een langere straf dan de tijd die de verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, volgens de raadsvrouw geen passende straf voor de verdachte. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aangevuld met een taakstraf en/of een geldboete.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan
De verdachte heeft aangifte gedaan van een strafbaar feit, terwijl hij wist dat dit niet was gepleegd. Hij heeft de politie verteld dat er in de woning van zijn moeder was ingebroken en dat daarbij waardevolle (kunst)voorwerpen met een totale waarde van ruim zes ton was weggenomen.Daarbij heeft hij verzonnen dat de inbraak was gepleegd met een huissleutel die zou zijn weggenomen uit de auto van zijn moeder bij een eerdere diefstal. Tijdens het daarop gevolgde politieonderzoek is gebleken dat het grootste deel van de goederen was opgeslagen bij het verhuisbedrijf van een ex-zwager van de verdachte. Een ander deel werd teruggevonden in de woning van verdachtes moeder. De verdachte heeft door zijn handelen de politie belast met onnodig werk en geprobeerd het ambtelijk gezag te misleiden. De verzekeringsmaatschappij [naam] heeft als gevolg van deze valse aangifte ook uitvoerig onderzoek verricht en vervolgens ten onrechte een bedrag van bijna zes ton aan de moeder van de verdachte uitgekeerd. Ook dat laatste weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De verdachte heeft ogenschijnlijk geen enkel moment stil gestaan bij de gevolgen die zijn valse aangifte zou hebben voor de politie en de verzekeraar, waaronder bijvoorbeeld het verlies aan mensuren bij de politie, die besteed hadden kunnen worden aan de opsporing van (wel gepleegde) strafbare feiten. Hij is kennelijk enkel uit geweest op persoonlijk of zakelijk financieel gewin.
Naast voornoemd feit heeft de verdachte in zijn woning geladen vuurwapens, munitie en pepperspray voorhanden gehad. Dergelijk bezit brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij ook na het bewezenverklaarde niet meer door een rechter is veroordeeld. De rechtbank neemt van de verdachte aan dat hij de wapens en munitie ooit - na een overval in zijn woning - van zijn vader heeft gekregen, zich daarmee niet goed raad wist en dat hij eigenlijk opgelucht was toen de politie een en ander in beslag nam. Hoewel hij er ten onrechte niet voor heeft gekozen deze verboden spullen bij de politie in te leveren, beschouwt de rechtbank deze feiten bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel als een incident. Dat geldt ook voor de valse aangifte, waarvoor de verdachte ter terechtzitting de volle verantwoordelijkheid heeft genomen en waarover hij heeft verklaard dat hij niet begrijpt hoe hij zo stom heeft kunnen zijn.
Overschrijding van de redelijke termijnDe rechtbank heeft ook rekening gehouden met het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn. De verdachte is op 19 januari 2021 in verzekering gesteld. Vanaf die dag kon de verdachte daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In de onderhavige zaak wordt heden vonnis gewezen. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met meer dan 12 maanden is overschreden.
Conclusie over de strafoplegging
Hoewel de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, ook gelet op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van de Rechtspraak voor vuurwapenbezit, in beginsel aanleiding geeft tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ziet de rechtbank in de hierboven genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn redenen om dat niet te doen. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, opleggen. Deze laatste straf moet vooral worden gezien als een waarschuwing voor de verdachte dat hij niet nogmaals (soortgelijke) strafbare feiten moet plegen en tegelijkertijd als een kans om te laten zien dat het in zijn geval inderdaad om een eenmalig incident is gegaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 188 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
dagvaarding IIvoor wat betreft het
onder 1ten laste gelegde
nietig;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/017669-21 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II met parketnummer 09/265761-22 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 van dagvaarding I, respectievelijk:
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en;
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en;
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 2 van dagvaarding II:
-
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenisvan de verdachte;
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2024.