In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 mei 2024, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 15 juni 2021 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, kreeg op 7 november 2023 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak op 23 januari 2024 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gedaan. De eiser had gesteld dat hij in Irak in de negatieve aandacht van milities en autoriteiten was gekomen door zijn werk als persfotograaf voor de krant Al Bayyna Al Yadidiah. Hij beweerde dat hij problemen had ondervonden, waaronder arrestatie en marteling, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet hoefde te geloven dat de eiser daadwerkelijk als fotograaf had gewerkt of dat hij problemen had ondervonden als gevolg van zijn werkzaamheden. De rechtbank wijst op tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser en het gebrek aan bewijs voor zijn claims.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over zijn afvalligheid van de islam en de daaruit voortvloeiende problemen niet overtuigend geacht. De staatssecretaris had de afwijzing van de asielaanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid en onder h, van de Vw 2000 kunnen doen, omdat de eiser zich bij binnenkomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.