ECLI:NL:RBDHA:2024:763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL23.27887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de uitspraak van de rechtbank inzake asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 januari 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 17 november 2023. De opposant had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 september 2023, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank had het beroep van de opposant kennelijk ongegrond verklaard, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk kon uitgaan.

De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk zich niet aan de Verdragsverplichtingen houdt en dat klagen bij de autoriteiten daar bij voorbaat zinloos is. Hij verwijst naar zijn ervaringen in Oostenrijk, waar hij zegt te worden geconfronteerd met materiële deprivatie en een gebrek aan basisvoorzieningen.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of er reden was om te twijfelen aan de ongegrondheid van het beroep. De rechtbank concludeert dat de opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk zich niet aan de internationale verplichtingen houdt en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing blijft. De rechtbank heeft ook overwogen dat het aan de opposant is om klachten over de asielopvang in Oostenrijk bij de Oostenrijkse autoriteiten in te dienen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 17 november 2023 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27887

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon).

Procesverloop

1. Opposant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) van 5 september 2023 om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen [1] .
1.1.
Bij uitspraak van 17 november 2023 [2] (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het beroep van opposant hiertegen kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2023 op zitting behandeld. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Alajahji.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Het verzet is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 november 2023 in de beroepszaak van opposant. De rechtbank heeft in de zaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard, omdat opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder ten aanzien van Oostenrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat in hetgeen opposant naar voren heeft gebracht, de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken [3] .
Wat moet de rechtbank in verzet beoordelen?
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe, als het verzet gegrond is.
Wat vindt opposant in verzet?
4. Opposant voert aan dat, anders dan in de aangevallen uitspraak is geoordeeld, hij wel degelijk met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk zich niet aan de Verdragsverplichtingen houdt en dat klagen bij de autoriteiten daar bij voorbaat zinloos is. Dit volgt immers uit de verklaringen over hoe hij is behandeld door de rechter in Oostenrijk. Hij heeft daarnaast ook duidelijk gemaakt dat bij overdracht naar Oostenrijk hem een toestand wacht van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte. Dit volgt uit zijn eerdere ervaringen in Oostenrijk.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Naar het oordeel van de rechtbank leidt hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd niet tot twijfel dat het beroep ongegrond is. De verzetrechter stelt voorop dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft betrokken dat ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de verzetrechter heeft opposant niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet langer kan. Oostenrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van opposant zal worden afgehandeld in overeenstemming met de internationale verplichtingen, zoals onder meer vastgelegd in de Opvangrichtlijn, Procedurerichtlijn en de Terugkeerrichtlijn. De verklaring van opposant dat na ontvangst van een negatieve asielbeschikking in Oostenrijk zijn baan en woonruimte zijn afgenomen, is onvoldoende voor het oordeel dat Oostenrijk zich ten aanzien van hem niet houdt aan de Verdragsverplichtingen en dus niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.1.
De rechtbank heeft daarbij ook overwogen dat met betrekking tot de klachten van opposant over de asielopvang in Oostenrijk, zoals het gebrek aan eten, een woning en het niet kunnen nemen van een bad, het op de weg van opposant ligt om hierover bij de Oostenrijkse autoriteiten te klagen. Met zijn verklaringen over de Oostenrijkse rechter heeft opposant niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij voorbaat zinloos is. Hij is immers door een rechter gehoord tijdens zijn asielprocedure in Oostenrijk. De enkele verklaring dat deze rechter hem heeft gezegd dat hij bescherming kan zoeken bij UNRWA en vervolgens mondeling uitspraak heeft gedaan, vindt de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat klagen over de asielprocedure bij de autoriteiten of andere instanties in Oostenrijk, bij voorbaat zinloos is. Uit de omstandigheid dat opposant een negatieve beslissing heeft ontvangen van de rechter, waarna de voorzieningen als werk en huisvesting zijn geëindigd, volgt dit evenmin. Dat gebeurt ook in Nederland.
5.2.
Met betrekking tot de verklaring van eiser op zitting dat zijn vrouw een verblijfsvergunning in Nederland heeft en hij bij haar wenst te verblijven, verwijst de rechtbank naar pagina 5 en 6 van het bestreden besluit, waarin verweerder hierop gemotiveerd is ingegaan. De rechtbank stelt vast dat in de beroepsgronden van 15 september 2023 door opposant niets tegen dit onderdeel van het bestreden besluit is ingebracht. Ook hierin heeft de rechtbank daarom geen aanleiding hoeven zien om het beroep niet vereenvoudigd af te doen.
6. Concluderend ziet de verzetrechter in wat opposant heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de rechtbank in de uitspraak van 17 november 2023 het beroep niet vereenvoudigd (zonder zitting) heeft kunnen afdoen. Het verzet is dus ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank van 17 november 2023 in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.