In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 10 mei 2024, maar de kinderrechter oordeelde dat de gronden voor verlenging niet meer aanwezig zijn. De vader en moeder van [minderjarige] hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag en de vader heeft [minderjarige] erkend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het contact tussen de ouders goed verloopt en dat [minderjarige] momenteel goed functioneert in haar omgeving. De gecertificeerde instelling had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van [minderjarige] en het contact met de pleegouders. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat er geen ernstige bedreiging meer is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de omgangsregeling die eerder is vastgesteld, ook na het beëindigen van de ondertoezichtstelling, zal blijven gelden. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, waardoor deze op 10 mei 2024 zal eindigen. De gecertificeerde instelling heeft de tijd om een borgingsplan op te stellen voor de overgang naar een vrijwillig kader.