ECLI:NL:RBDHA:2024:7573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
c/09/662924 / JE RK 24-453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige en beoordeling van de ontwikkeling en omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 10 mei 2024, maar de kinderrechter oordeelde dat de gronden voor verlenging niet meer aanwezig zijn. De vader en moeder van [minderjarige] hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag en de vader heeft [minderjarige] erkend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het contact tussen de ouders goed verloopt en dat [minderjarige] momenteel goed functioneert in haar omgeving. De gecertificeerde instelling had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van [minderjarige] en het contact met de pleegouders. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat er geen ernstige bedreiging meer is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de omgangsregeling die eerder is vastgesteld, ook na het beëindigen van de ondertoezichtstelling, zal blijven gelden. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, waardoor deze op 10 mei 2024 zal eindigen. De gecertificeerde instelling heeft de tijd om een borgingsplan op te stellen voor de overgang naar een vrijwillig kader.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/662924 / JE RK 24-453
Datum uitspraak: 19 april 2024
Beschikking van de kinderrechter tot een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.M. Krommendijk te Zoetermeer.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[pleegouder 1]en
[pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De pleegouders zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij haar vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 mei 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 10 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Het volgende ligt aan het verzoek ten grondslag. [minderjarige] heeft een belast verleden en heeft hierdoor behoefte aan een sensitief opvoedklimaat. Er waren grote zorgen over haar ontwikkeling maar het lijkt momenteel beter te gaan. Zij volgt regulier basisonderwijs in groep 4 en dat gaat goed. Zij heeft nog wel een cognitieve achterstand, maar zij is dit goed aan het inhalen. Het contact tussen de ouders is genormaliseerd en ook lijkt het [minderjarige] rust te hebben gegeven dat zij nu weet waar ze woont. Door de rechtbank is op 5 oktober 2023 een zorg- en omgangsregeling vastgesteld, waardoor de omgang tussen [minderjarige] en haar moeder alsmede die tussen [minderjarige] en haar pleegouders is geborgd. De moeder heeft zich bij deze beslissing neergelegd en vindt het goed zoals het is. De vader heeft er nog grote moeite mee dat [minderjarige] nog altijd een weekend naar de pleegouders toe gaat en tussen de vader en de pleegouders is er geen contact. De gecertificeerde instelling meent dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd gezien de onrust die nog bestaat tussen de pleegouders en de vader. De komende periode moet de situatie rustig worden en moet onderzocht worden op welke manier kan worden overgegaan naar het vrijwillig kader.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader geeft aan dat het contact met de pleegouders niet goed verloopt en [minderjarige] onrustig terugkomt van de weekenden met pleegouders. De weekenden en het contact met de moeder verlopen goed. De advocaat van de vader brengt naar voren dat de vraag rijst of er nog een noodzaak en gronden zijn voor een ondertoezichtstelling, gezien het laatste verslag waarin staat dat de gestelde doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. De vader betwijfelt of de omgang tussen de pleegouders en [minderjarige] voldoende oplevert voor [minderjarige] . Mocht de ondertoezichtstelling toch worden verlengd dan zou dit voor een kortere periode moeten zijn zodat de gecertificeerde instelling kan onderzoeken of de omgang met de pleegouders zoals die nu plaatsvindt in het belang van [minderjarige] is. Als deze opdracht niet haalbaar is of de gecertificeerde instelling hier niet achter staat, dan is er geen reden voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Het moeizame contact tussen de vader en de pleegouders vormt geen grond voor het voortduren van de ondertoezichtstelling. Het belangrijkste is dat de vader en de moeder elkaar hebben gevonden in het contact en dit al geruime tijd goed verloopt. Daar komt bij dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling na het einde van de ondertoezichtstelling zal blijven gelden.
4.2.
De moeder verzet zich niet tegen het verzoek. Zij is het eens met de situatie zoals die nu is en het contact met de vader verloopt goed. De omgangsmomenten met [minderjarige] verlopen ook goed.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
5.2.
De kinderrechter overweegt het volgende. Uit voornoemd artikel volgt dat er voor een ondertoezichtstelling sprake moet zijn van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van het kind. Naar het oordeel van de kinderrechter is er op dit moment niet langer sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] waarvoor (de verlenging van) een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat er het afgelopen jaar door betrokkenen hard is gewerkt aan de gestelde doelen en deze positief zijn doorlopen. De ouders hebben positieve stappen gezet en zijn weer in staat om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren in het belang van [minderjarige] . Ook [minderjarige] laat een positieve ontwikkeling zien, vertoont geen kindsignalen en krijgt middels de vastgestelde omgangsregeling structuur en duidelijkheid over haar woonsituatie en omgangsmomenten met haar moeder en pleegouders. De omgangsregeling wordt door alle betrokkenen nagekomen en zal ook na het beëindigen van de ondertoezichtstelling blijven gelden. Dat de vader het eigenlijk niet eens is met de omgang tussen [minderjarige] en de pleegouders, doet hier niet aan af. De kinderrechter is het met de vader eens dat uitsluitend het moeizame contact tussen de vader en de pleegouders onvoldoende is voor een verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afwijzen. Dit maakt dat de ondertoezichtstelling zal aflopen op 10 mei 2024. De gecertificeerde instelling kan de komende weken gebruiken om een borgingsplan op te stellen en waar nodig zorg te dragen voor een soepele overdracht naar het vrijwillig kader.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 21 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.