ECLI:NL:RBDHA:2024:7570
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag na Dublinprocedure
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet van de opposant tegen de eerdere uitspraak van 5 maart 2024, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van de opposant te vroeg is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn pas begint te lopen op het moment dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, in dit geval op 11 juli 2023. De opposant heeft toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het verzet.
De opposant betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, en verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2024. Hij meent dat de overdrachtstermijn mag worden opgeteld bij de beslistermijn van de staatssecretaris. De rechtbank legt uit dat het verzet beperkt is tot de vraag of de rechtbank terecht zonder zitting uitspraak heeft gedaan. De opposant heeft in verzet geen nieuwe argumenten aangevoerd die twijfels doen rijzen over de eerdere uitspraak.
De rechtbank concludeert dat de opposant geen argumenten heeft gepresenteerd die de eerdere beslissing in twijfel trekken. De rechtbank bevestigt dat de beslistermijn van de staatssecretaris begint te lopen op de dag dat hij verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.