ECLI:NL:RBDHA:2024:7538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
09/042625-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het aanwezig hebben van GHB en vrijspraak van witwassen en fietsdiefstal

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]. De verdachte was aangeklaagd voor het aanwezig hebben van GHB, witwassen en fietsdiefstal. Tijdens de zitting op 7 mei 2024 heeft de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie, mr. D. Kortekaas, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weening, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 februari 2024 in Zoetermeer ongeveer 117 gram GHB bij zich had, wat hem werd ten laste gelegd. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, ondanks het verweer van de verdediging over een onrechtmatige staandehouding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1 (witwassen) en 3 (fietsdiefstal) omdat er onvoldoende bewijs was dat de voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 50 dagen op voor het aanwezig hebben van GHB, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde ISD-maatregel toe. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn strafblad en verslavingsproblematiek, een gevangenisstraf passend vond, ondanks de verzoeken van de verdediging om een lichtere straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/042625-24, 10/105075-22 (tul), 22/001782-22 (tul) en 10/206707-23 (tul).
Datum uitspraak: 21 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E.R. Weening naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 februari 2024 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland (van) een of meer voorwerpen, te weten (een) slijpmachine(s) en/of een boormachine en/of navigatiesysteem/GPS-tracker en/of een printer en/of een fiets-accu
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf
2
hij op of omstreeks 6 februari 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 117 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
3
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2023 tot en met 6 februari 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij of op omstreeks 6 februari 2024, te Zoetermeer, althans in Nederland
(van) een voorwerp, te weten een fiets
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bewijs moet worden uitgesloten, omdat sprake is van een onrechtmatige staandehouding en/of aanhouding. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de staande houding van de verdachte, al de uiterlijke gedragingen van een aanhouding had. De verdachte is feitelijk meteen aangehouden zonder dat sprake was van een verdenking in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daarmee is volgens de raadsman sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv en dit moet leiden tot bewijsuitsluiting.
3.3
Rechtmatigheid van de aanhouding
Voor de beantwoording van de vraag of het optreden van de politieagenten rechtmatig was, zijn in het bijzonder de artikelen 27 en 52 tot en met 54 Sv van belang. Artikel 27, eerste lid Sv houdt in dat, voordat de vervolging is aangevangen, als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Artikelen 52 tot en met 54 Sv geeft opsporingsambtenaren onder omstandigheden de bevoegdheid de verdachte staande en eventueel aan te houden.
Uit het dossier volgt dat politieagenten op basis van een melding van een verdachte situatie naar station Oost in Zoetermeer zijn gegaan. Op basis van het signalement gegeven door de melder is de verdachte staande gehouden en gevraagd naar zijn legitimatiebewijs (proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 18-21). De rechtbank is van oordeel dat de melding van de getuige met het signalement van de verdachte voldoende is om een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit aan te kunnen nemen. Dit brengt met zich dat de staandehouding rechtmatig is.
Vervolgens is de verdachte de cautie gegeven en is hij op straat verhoord. Op basis van de antwoorden van de verdachte is gebleken dat hij diverse gereedschappen bij zich had, op het perron stond van het station zonder het kunnen tonen van een geldig vervoersbewijs en met een fiets waarvan de lak was overgespoten. Dit was voldoende aanleiding voor de politieagenten om de verdachte aan te houden zo blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding (p. 19). Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande voldoende om een redelijk vermoeden van schuld aan te kunnen nemen. De aanhouding is daarmee rechtmatig. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging tot bewijsuitsluiting.
3.4
Vrijspraak feiten 1 en 3
Feit 1
Evenals de officier van justitie heeft gerekwireerd en de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank met betrekking tot feit 1 van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Niet is komen vast te staan dat de desbetreffende voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 3
De rechtbank is, zoals de officier van justitie heeft gerekwireerd en de raadsman heeft bepleit, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte de fiets heeft gestolen. De verdachte heeft ontkend iets met de diefstal te maken te hebben gehad. De verdachte heeft daarbij aangegeven de fiets tweedehands te hebben gekocht, papieren te hebben ontvangen bij de koop en het framenummer te hebben gecontroleerd in het fietsdiefstalregister van de RDW. Die fiets stond daar ten tijde van de koop (en ook nu niet) geregistreerd als gestolen.. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal (hierna: pv) en het aanvullend proces-verbaal (hierna: apv) met het nummer PL1500-2024039181, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (pv pagina 1 t/m 90 en apv pagina 1 t/m 26).
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 mei 2024.
Ik had GHB bij mij. Het zou tussen de 20-25 doseringen zijn.
2. het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 6 februari 2024, voor zover inhoudende (pv p. 8-9):
Op 6 februari 2024 werd door ons in Zoetermeer aangehouden als verdachte:
Achternaam : [geslachtsnaam]
Voornamen : [voornamen]
Geboren : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Ik heb zijn kleding onderzocht en trof daar een crackpijp en ampullen voor gebruik ghb aan.
3. het geschrift, te weten de kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL1500-2024038821-10, voor zover inhoudende (pv p 43-44):
Inbeslagneming
Plaats : Zoetermeer
Datum : 6 februari 2024
Beslagene
Achternaam : [geslachtsnaam]
Voornamen : [voornamen]
Geboren : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Goednummer : PL1500-2024038821-3089808
Aantal/eenheid : 4 stuks
Verpakking : Fles
4. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 februari 2024, voor zover inhoudende (apv p. 5-7):
Sporendrager
Aantal/eenheid : vier plastic flesjes
Goednummer : PL1500-2024038821-3089808
SIN Goed : AARJ5183NL
Object : verdovende middelen
Inhoud : vloeistof
Wij zagen één plastic fles, voorzien van witte dop zonder etiket. Wij zagen in het plastic flesje een kleurloze heldere viskeuze vloeistof met een totaal netto vastgesteld gewicht van 117,1 gram en totaal netto vastgesteld volume van 85 milliliter (weging Narcotica). Hier hebben wij een, nader te onderzoeken, monster van gemaakt en voorzien van SIN: AARJ6514NL.
4. hen deskundigenverslag, op 8 februari 2024 opgemaakt en ondertekend door ing. C.M.M. Diever-Heezen, deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), voor zover inhoudende (apv p. 8):
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AARJ6514NL viskeuze vloeistof, kleurloos, uit 117,1 gram; bevat GHB
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 6 februari 2024 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 117 gram van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de straf te matigen gelet op het genoemde vormverzuim. De raadsman heeft voorts verzocht niet de ISD-maatregel op te leggen, maar een taakstraf. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel voor een kortere periode op te leggen dan wel het voorarrest in mindering te brengen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft ongeveer 117 gram GHB aanwezig gehad. Naar zeggen van de verdachte heeft hij een verslavingsprobleem en was de GHB voor eigen gebruik. Algemeen bekend is dat dit verdovende middel zeer verslavend is en schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast heeft het drugsgebruik een negatieve uitwerking op de samenleving omdat vele drugsverslaafden vermogensdelicten plegen om hun verslaving te kunnen bekostigen. Ook houdt drugsgebruik criminele organisaties in stand, die zich naast drugshandel vaak bezighouden met andere vormen van (zware) criminaliteit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 maart 2024.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte meerdere keren en ook recentelijk is veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs, diefstal door middel van braak, winkeldiefstal en fietsendiefstal en schuldheling. Dit is van invloed op de hoogte van de in deze zaak op te leggen straf.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 1 mei 2024, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van een onbehandelde verslavingsproblematiek en daardoor van een hoog risico op recidive. Door de verslavingsproblematiek komt de verdachte tot vermogensdelicten, terwijl eveneens sprake is van langdurig ingesleten delictgedrag. De reclassering adviseert om de verdachte bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Een eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel heeft laten zien dat dit onvoldoende kans van slagen heeft. In de optiek van de reclassering resteert daarom enkel oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Op te leggen straf
Hoewel de verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel, acht de rechtbank de oplegging van een dergelijke maatregel voor deze zaak, gelet op de aard van het begane feit in combinatie met zijn verslaving, niet passend.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat in het bijzonder acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het aanwezig hebben van deze hoeveelheid harddrugs is het uitgangspunt een taakstraf. Gelet op het strafblad van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf.. Zoals hiervoor is geoordeeld in 3.4 is geen sprake van een vormverzuim en daarom geen grond voor matiging van de straf, zoals verzocht door de raadsman.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen, passend en geboden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat onderstaande voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven:
twee slijpmachines, merk Metabo;
vier stuks gereedschap;
een boormachine, merk Metabo;
een computer, Phomemo;
een slijpmachine, merk Werckmann;
een computer;
een elektrische fiets;
een fietsaccu.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen voorwerpen moeten worden teruggeven.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, verzet het belang van strafvordering zich naar het oordeel van de rechtbank niet meer tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal dan ook de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen (zoals weergegeven in 7.1).

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
Parketnummer 10/105075-22
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 maart 2024 gevorderd dat de door de politierechter van de rechtbank Rotterdam op 28 april 2022 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier weken, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
Parketnummer 22/001782-22
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 maart 2024 gevorderd dat de door het Gerechtshof Den Haag op 23 mei 2023 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
Parketnummer 10/206707-23
De officier van justitie heeft bij vordering van 24 april 2024 gevorderd dat de door de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam op 14 december 2023 voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen en maatregel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam bij beslissing van 14 december 2023 een voorwaardelijke ISD-maatregel heeft opgelegd om verdachte een laatste kans te geven zijn leven goed op de rit te krijgen.
Op grond van het advies van de reclassering van 1 mei 2024 en de behandeling van de vordering ter zitting is komen vast te staan dat de voorwaardelijke ISD-maatregel een onvoldoende kader heeft geboden voor de verdachte om zich te onthouden van het plegen van misdrijven. Het is verdachte blijkens zijn verklaring op de terechtzitting niet gelukt abstinent te zijn van middelen. De verdachte heeft in feite zowel de algemene voorwaarde, te weten het niet plegen van strafbare feiten, als de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen overtreden.
De rechtbank ziet geen aanleiding de verdachte wederom een laatste kans te gunnen. Gelet op voornoemd advies en de aanvulling daarop ter zitting, alsmede de aard en de omvang van de problematiek van de verdachte, heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat de veroordeelde in de toekomst wel in staat is zich aan de voorwaarden te houden. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel toewijzen.
De rechtbank zal de overige vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen, zodat de ISD-maatregel meteen ingaat voor de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een slijpmachine (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089867, Groen, merk: Metabo);
  • vier stuks gereedschap (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089870);
  • een slijpmachine(Omschrijving: PL1500-2024038821-3089885, Groen, merk: Metabo);
  • een boormachine(Omschrijving: PL1500-2024038821-3089887, Zwart, merk Metabo);
  • een computer(Omschrijving: PL1500-2024038821-3089966, Phomemo);
  • een slijpmachine (Omschrijving: PL1500-2024038821-3089980, Werckmann);
  • een computer (Omschrijving: PL1500-2024038821-3090015);
  • een fiets Heren (Omschrijving: Elektrisch (fiets) PL1500-2024038821-3090533, Gsd);
  • een accu (Omschrijving: Accu van een fiets PL1500-2024038821-3089955).
wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam op 14 december 2023, gewezen onder parketnummer 10/206707-23, en beveelt de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) JAREN;
wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2022, gewezen onder parketnummer 10/105075-22 en bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 mei 2023, gewezen onder parketnummer 22/001782-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.A.B. Mentink, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Zech, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 mei 2024.