Overwegingen
1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980.
Onrechtmatig handelen tijdens de asielprocedure
2. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onrechtmatig heeft gehandeld tijdens de asielprocedure. Er is namelijk op 23 februari 2024 een aanvraag voor een laisser-passer (lp) ingediend bij de Nigeriaanse autoriteiten, terwijl er nog geen uitspraak was in de asielprocedure.
3. De rechtbank overweegt dat dit niet raakt aan rechtmatigheid van de bewaring van 18 maart 2024, zodat het niet aan de bewaringsrechter is om hierover te oordelen.
4. Eiser voert aan dat het binnentreden in zijn kamer onrechtmatig was, omdat een andere bewoner open heeft gedaan, zodat niet duidelijk is of hij toestemming heeft verleend. Ook is het doel van binnentreden niet medegedeeld.
5. De beroepsgrond slaagt niet. Uit het proces-verbaal van binnentreden blijkt dat de ambtenaar heeft aangeklopt bij de kamer van eiser. Er werd toen opengedaan door een onbekende bewoner. De ambtenaar heeft zich toen gelegitimeerd en een machtiging tot binnentreden getoond. Met deze machtiging mocht de ambtenaar binnentreden zonder de toestemming van eiser. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat voorafgaand aan het binnentreden ook het doel van het binnentreden is medegedeeld. Het binnentreden was dus rechtmatig.
De grondslag van de ophouding
6. Eiser voert aan dat de ophouding had moeten worden gebaseerd op de grondslag van artikel 50, derde lid, van de Vw, omdat zijn identiteit en verblijfsrechtelijke positie bekend was.
7. De rechtbank stelt aan de hand van het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht aan dat de ophouding was gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vw. Dat is ook de juiste grondslag.
De gronden van de maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is Nederland twee keer ingereisd zonder geldig reisdocument. Dat eiser daarna een asielaanvraag heeft ingediend, doet niet af aan de feitelijke juistheid hiervan. Ook de zware grond onder 3c is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 3 januari 2024. Het betoog van eiser, dat sprake was van feitelijke onmacht, omdat hij geen identiteitsdocumenten heeft, treft geen doel. Eiser had immers hulp kunnen vragen aan de DT&V. Niet gebleken is dat eiser dit heeft gedaan.
10. De zware gronden onder 3a en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer.
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
12. De beroepsgrond slaagt niet. Op 23 februari 2024, nog vóór de bewaring, is een lp- aanvraag ingediend bij de Nigeriaanse autoriteiten. Vervolgens is op 20 maart 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat eiser waarschijnlijk eind april gepresenteerd wordt bij de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser daarmee voldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
13. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Nigeria. Er worden geen lp’s afgegeven door de Nigeriaanse autoriteiten en er is nog geen presentatie gepland.
14. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd dat er door de Nigeriaanse autoriteiten geen lp’s worden afgegeven. In het geval van eiser heeft de staatssecretaris op 23 februari 2024 een lp-aanvraag ingediend. De Nigeriaanse autoriteiten hebben niet te kennen gegeven dat zij voor eiser geen lp zullen afgeven. Verder zal eiser, zoals al is overwogen, waarschijnlijk eind april worden gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting is.
15. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat hij gezinsleven heeft met zijn zoontje. Eiser kan ook bij zijn vriendin en zoontje verblijven. De staatssecretaris heeft dit onvoldoende meegenomen.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris hoefde in de gestelde verblijfsplaats van eiser bij zijn vriendin dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De staatssecretaris is ook voldoende ingegaan op het gestelde gezinsleven van eiser met zijn zoontje. In de maatregel van bewaring is daarover terecht overwogen dat niet is gebleken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Dit maakt de bewaring dus niet onevenredig bezwarend. De beroepsgrond slaagt niet.
Het regime in het Detentiecentrum Rotterdam (DCR)
17. Eiser voert aan dat de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in het DCR volkomen gelijk is aan het strafrechtelijke regime. De bewaring is daarom onrechtmatig.
18. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is de bewaringsrechter niet bevoegd om bij het beoordelen van de rechtmatigheid van de bewaring het detentieregime en/of de feitelijke toepassing daarvan te betrekken.1 Eiser moet hierover klagen in het DCR.
19. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
20. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.