Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland, verweerder
Inleiding
Overgangsrecht
Waarover gaat deze zaak?
Bij een controle op 21 april 2022 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat de watergang – die 5 meter breed moet zijn – is versmald. Eiseres heeft bij deze controle te kennen gegeven dat zij een huis wil laten bouwen en dat de aannemer zonder haar toestemming beschoeiing heeft geplaatst en de watergang heeft gevuld met zand waardoor deze nog maar 3 meter breed is. Zij geeft aan dat zij een rechtszaak tegen de aannemer is gestart omdat dit niet de bedoeling was. Afgesproken is dat zij 2 maanden de tijd zou krijgen om de watergang weer in orde te maken.
Omdat zij dit niet heeft gedaan, heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd. Verweerder heeft eiseres hierin 8 weken de tijd gegeven om de overtreding te beëindigen door de watergang weer open te graven en de situatie in de oude staat te herstellen. Doet zij dit niet dan moet zij € 500,- betalen voor elke week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 2.500,-.
Eiseres is het hier niet mee eens. Omdat zij in bezwaar geen gelijk heeft gekregen, heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat de door eiseres aangedragen beroepsgronden niet slagen en dat haar beroep ongegrond is. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Naast de hierboven genoemde last onder dwangsom, heeft verweerder bij besluit van 18 oktober 2023 nog een tweede last onder dwangsom opgelegd. Die dwangsommen zijn verbeurd en verweerder heeft ook hier een invorderingsbesluit (op 8 februari 2024) genomen. Over die besluiten gaat het niet in deze uitspraak.
Mocht verweerder een last onder dwangsom opleggen?
Hiermee is het geheel of gedeeltelijk dempen van bestaande wateren zonder vergunning verboden. Daarnaast is het verboden om zonder vergunning nieuwe wateren aan te leggen of te graven, en om bestaande wateren te verbreden of te verdiepen, of op andere wijze te wijzigen.”
Dat eiseres de watergang liever op een andere plek had gezien, levert ook geen bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Zij had toestemming kunnen vragen om de watergang te dempen of verplaatsen, maar zij mocht niet zomaar op eigen initiatief tot demping overgaan.
Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van eiseres niet en is geen sprake van een onvoldoende motivering.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.