ECLI:NL:RBDHA:2024:7508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2024
Publicatiedatum
18 mei 2024
Zaaknummer
23/1255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een last onder dwangsom opgelegd door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een opgelegde last onder dwangsom beoordeeld. Eiseres, eigenaar van een perceel in [plaats], heeft een last onder dwangsom ontvangen van het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland, omdat een watergang op haar perceel is versmald. De watergang, die 5 meter breed moet zijn, is door de aannemer zonder toestemming van eiseres gevuld met zand, waardoor deze nog maar 3 meter breed is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom, maar dit bezwaar is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking zijn getreden, maar dat voor deze zaak het recht zoals dat gold vóór deze datum van toepassing is. Eiseres betoogt dat verweerder onzorgvuldig is geweest bij de aanleg van de watergang en dat er geen goede afspraken zijn gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de watergang niet zonder vergunning mag worden gedempt en dat eiseres dit toch heeft gedaan, wat een overtreding oplevert. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat verweerder van handhaving had moeten afzien.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen),
en

het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Kusters, M. de Groote en P. Zwiers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres. Dit beroep gaat over een aan eiseres opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
Verweerder heeft eiseres op 18 augustus 2022 een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 17 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Overgangsrecht

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep is het recht zoals dat gold vóór
1 januari 2024 bepalend.

Waarover gaat deze zaak?

3. In 2021 is eiseres eigenaar geworden van het perceel [adres] in [plaats] (hierna: het perceel). Niet in geschil is dat zich op dit perceel een watergang bevond en bevindt. Deze watergang is in 2019 door de gemeente Rotterdam op dit perceel aangelegd nadat verweerder hiervoor in september 2018 een vergunning aan de gemeente heeft verleend.
Bij een controle op 21 april 2022 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat de watergang – die 5 meter breed moet zijn – is versmald. Eiseres heeft bij deze controle te kennen gegeven dat zij een huis wil laten bouwen en dat de aannemer zonder haar toestemming beschoeiing heeft geplaatst en de watergang heeft gevuld met zand waardoor deze nog maar 3 meter breed is. Zij geeft aan dat zij een rechtszaak tegen de aannemer is gestart omdat dit niet de bedoeling was. Afgesproken is dat zij 2 maanden de tijd zou krijgen om de watergang weer in orde te maken.
Omdat zij dit niet heeft gedaan, heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd. Verweerder heeft eiseres hierin 8 weken de tijd gegeven om de overtreding te beëindigen door de watergang weer open te graven en de situatie in de oude staat te herstellen. Doet zij dit niet dan moet zij € 500,- betalen voor elke week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 2.500,-.
Eiseres is het hier niet mee eens. Omdat zij in bezwaar geen gelijk heeft gekregen, heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat de door eiseres aangedragen beroepsgronden niet slagen en dat haar beroep ongegrond is. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4. Bij besluit van 14 maart 2023 heeft verweerder besloten tot invordering. Nu eiseres hiertegen geen gronden heeft aangevoerd, gaat deze uitspraak alleen over de last onder dwangsom.
Naast de hierboven genoemde last onder dwangsom, heeft verweerder bij besluit van 18 oktober 2023 nog een tweede last onder dwangsom opgelegd. Die dwangsommen zijn verbeurd en verweerder heeft ook hier een invorderingsbesluit (op 8 februari 2024) genomen. Over die besluiten gaat het niet in deze uitspraak.

Mocht verweerder een last onder dwangsom opleggen?

5. Eiseres betoogt dat verweerder onzorgvuldig is geweest bij de aanleg van de sloot. Er zijn volgens haar geen goede afspraken gemaakt over deze aanleg en er is sprake van verkeerde plaatsaanduidingen. De watergang had achter haar perceel moeten worden gegraven. Eiseres is door deze gang van zaken onevenredig in haar belangen geschaad en het past verweerder dan ook niet om handhavend op te treden vanwege de demping van de watergang. Zij vindt dat haar eigendomsrecht moet prevaleren boven het belang van het hoogheemraadschap. In het licht van dit alles is eiseres van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Op zitting heeft zij daarnaast naar voren gebracht dat de watergang mogelijk niet op de in de vergunning getekende plek is aangelegd.
5.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [1]
5.2.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
In artikel 3.1, leden 1 en 2, van de Keur Delfland staat het volgende:
“Artikel 3.1 Watervergunning waterstaatswerken en bijbehorende zones
1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur waterstaatswerken aan te leggen of te wijzigen.
2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan, of te laten liggen, of de waterstand op een ander peil te brengen of houden dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld.”
De ‘Beleidsregels Dempen en graven’ geven regels voor de inrichting van watergangen en oevers van alle oppervlaktewateren in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. In dit beleid is het volgende opgenomen:
“Conform artikel 3.1 in de Keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur waterstaatswerken (wateren) aan te leggen of te wijzigen. Daarnaast is het conform artikel 3.1 verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan, of te laten liggen, of de waterstand op een ander peil te brengen of houden dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld.
Hiermee is het geheel of gedeeltelijk dempen van bestaande wateren zonder vergunning verboden. Daarnaast is het verboden om zonder vergunning nieuwe wateren aan te leggen of te graven, en om bestaande wateren te verbreden of te verdiepen, of op andere wijze te wijzigen.”
5.3.
Niet in geschil is dat zich op het terrein van eiseres een watergang bevond (en bevindt). Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat uit de hierboven aangehaalde regelgeving volgt dat een watergang niet zonder vergunning mag worden gedempt. Dat eiseres dit toch heeft gedaan levert dan ook een overtreding op naar aanleiding waarvan verweerder in beginsel mocht handhaven.
5.4.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Op zitting zijn tekeningen getoond van wat vergund is. Die tekeningen zijn niet heel duidelijk, maar geven geen grond om aan te nemen dat de watergang in strijd met de vergunning op een andere plek is aangelegd.
Verder blijkt nergens uit dat de vorige eigenaar van het perceel geen toestemming heeft verleend voor het aanleggen van de watergang dan wel dat hij hiertegen bezwaar had. Van onrechtmatigheden bij de aanleg van de watergang is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Dat eiseres de watergang liever op een andere plek had gezien, levert ook geen bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Zij had toestemming kunnen vragen om de watergang te dempen of verplaatsen, maar zij mocht niet zomaar op eigen initiatief tot demping overgaan.
Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van eiseres niet en is geen sprake van een onvoldoende motivering.
5.5.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Seters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3595.