ECLI:NL:RBDHA:2024:7500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.1441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis met betrekking tot de belangen van het kind

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 20 januari 2021 afgewezen, en na bezwaar bleef deze afwijzing in stand bij een besluit van 20 december 2023. De rechtbank behandelt de zaak op 4 april 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn.

Eiseres heeft een mvv aangevraagd om bij haar vader, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat er geen geldige toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is overgelegd, en dat de identiteit van deze ouder niet voldoende is aangetoond. De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de moeder van eiseres, die het gezag heeft, niet instemt met het vertrek van haar dochter naar Nederland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind en de relevante documenten niet goed heeft gewogen.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en geeft hem de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres en de relevante juridische documenten opnieuw moeten worden beoordeeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 20 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 december 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

1. Voor eiseres is op 8 april 2021 een mvv aangevraagd voor verblijf als familie- of gezinslid bij referent [naam 2] , haar vader. Referent heeft zelf een asielvergunning voor bepaalde tijd.
1.1.
Bij brief van 15 september 2021 is aan referent, ten behoeve van eiseres, een herstel verzuim geboden voor ontbrekende stukken.
1.2.
Op 20 januari 2022 heeft de staatssecretaris aan eiseres een kennisgeving verzonden. In dat besluit staat dat de aanvraag nareis binnen drie maanden nadat referent een verblijfsvergunning asiel is verleend, is gedaan. Daarbij zijn de identiteit van eiseres, de familierelatie en de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent aangenomen en is aangegeven dat ingevolge paragraaf C2/4.1 de achterblijvende ouder, die het gezag heeft een toestemmingsverklaring moet afgeven om eiseres naar Nederland te laten gaan.
Tevens is daarin neergelegd dat ingeval het gezag over een minderjarig kind is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor vertrek van het kind naar Nederland, dit met officiële recentelijke documenten moet worden aangetoond. Dat het gezag bij de moeder van referent (hierna mede te noemen: oma) berust en niet bij de achterblijvende ouder, is niet gebleken nu het overgelegde voogdijdocument van 18 april 2021 niet aan Bureau Documenten is overgelegd. Daarmee is niet aangetoond dat de biologische moeder van het kind geen gezag meer over haar heeft en dient dus een toestemmingsverklaring te worden overgelegd voor het vertrek van eiseres naar Nederland. Tevens is in het besluit geconcludeerd dat de identiteit van de achterblijvende ouder niet met documenten is aangetoond, zodat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en de achterblijvende ouder evenmin is vastgesteld. Dit kan alleen via nader onderzoek worden vastgesteld op de Nederlandse ambassade. Een medewerker van Vluchtelingenwerk heeft aangegeven dat de achterblijvende ouder niet naar de ambassade kan en wil afreizen. Evenmin is sprake van een rechtsgeldige toestemmingsverklaring. De ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is als fotokopie overgelegd en kan daarom niet worden geaccepteerd en de handtekening kan niet worden geverifieerd omdat geen officieel identiteitsdocument met handtekening van de achterblijvende ouder is overgelegd.
1.3.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt op16 februari 2022 en de gronden aangevuld op 14 april 2022.
1.4.
Op 21 februari 2023 heeft de staatssecretaris aangegeven nog nadere informatie nodig te hebben, te weten: een kopie van het paspoort van de achterblijvende ouder en een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder. Daarnaast is ten aanzien van de oma gevraagd om: de originele uitspraak inclusief beëdigde vertaling van de Iraanse rechtbank waarop staat dat zij de voogdij heeft over eiseres; een kopie van haar paspoort en een toestemmingsformulier. Daarbij is tevens aangegeven dat als officiële documenten worden opgestuurd, deze documenten ook rechtsgeldig moeten zijn in Nederland. Daarom moet een officieel buitenlands document vaak eerst gelegaliseerd worden (rechtsgeldig maken).
1.5.
Op 2 maart 2023 heeft een eiseres een aanvraag document onderzoek aangevraagd met betrekking tot het document betreffende “uitspraak Iraanse rechtbank” van 18 april 2021.
1.6.
Eiseres heeft de gronden van bezwaar nader aangevuld op 17 en 21 maart 2023. Daarbij is aangegeven dat de originele voogdijbeschikking van de Iraanse rechtbank beschikbaar is om opgestuurd te worden naar Bureau Documenten. De moeder van referent is de gezaghebbende volwassene die de toestemmingsverklaring moet ondertekenen. Verder wordt aangevoerd dat voor zover de toestemmingsverklaring van de moeder van referent slecht leesbaar was, een leesbaar exemplaar opgevraagd had kunnen worden. De moeder van referent is bereid om naar de ambassade te komen om haar identiteit vast te laten stellen en aldaar de toestemmingsverklaring te ondertekenen. De moeder van eiseres heeft niet langer het gezag zodat ten onrechte is overwogen dat zij een toestemmingsverklaring dient te tekenen. Zij heeft zich van haar oude gezin, waaronder eiseres afgekeerd en een eigen gezin gesticht. Referent heeft in de asielprocedure al verklaard dat hij vanwege zijn gedwongen vertrek eiseres die toen een paar maanden oud was, bij zijn moeder heeft ondergebracht, die sindsdien voor eiseres zorgt. De moeder van eiseres wil en mag niet naar de ambassade, haar nieuwe echtgenoot vindt dat niet goed. Referent heeft een bemiddelaar ingeschakeld om de moeder van eiseres te bewegen naar de ambassade te gaan, maar de nieuwe echtgenoot heeft de moeder verboden naar de ambassade Teheran te gaan en zich op het standpunt gesteld dat de nu oma gezag heeft, de moeder van eiseres geen zeggenschap meer heeft en oma toestemming kan geven. Bij de gronden van 21 maart 2023 is aanvullende informatie weergegeven over hoe de bemiddelingspoging heeft plaatsgevonden. Daarin staat dat op “01-23-20” een delegatie van zes personen zich heeft begeven naar het huis van de moeder van eiseres om met haar te spreken en dat zij daar de nieuwe echtgenoot van de moeder aantroffen die hen heeft bedreigd en gedreigd heeft de politie te bellen. Daarbij werd communicatie met de moeder niet toegestaan en is aangegeven dat de toekomst van eiseres niets met die van haar moeder te maken heeft en dat eiseres met haar oma leeft. Bij deze verklaring is aangegeven dat de betreffende bemiddelaars bereid zijn naar de ambassade te komen met identiteitsdocumenten om deze lezing te staven.
1.7.
Op 27 juni 2023 heeft Bureau Documenten een rapport uitgebracht met betrekking tot het overgelegde document met de uitspraak van gemelde rechtbank van 18 april 2021. Daarin staat – samengevat – opgenomen dat wegens het ontbreken van vergelijkingsmateriaal over de echtheid van het document geen uitspraak kan worden gedaan; dat geen uitspraak kan worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document en dat door Bureau Documenten niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
1.8.
Op 14 september 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2. In zijn besluit van 20 december 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. De identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie tussen haar en referent zijn aannemelijk gemaakt, evenals de identiteit van de achterblijvende ouder en de familierechtelijke relatie tussen deze ouder en eiseres. Niet aannemelijk is echter dat de moeder als achterblijvende ouder instemt met het vertrek van haar dochter naar Nederland. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de stelling dat niet de moeder van eiseres, maar de oma het gezag over eiseres heeft, niet wordt gevolgd. Dit omdat de overgelegde originele voogdijuitspraak door Bureau Documenten is onderzocht en deze niet te beoordelen viel, waardoor daaraan niet de waarde gehecht kan worden die referent eraan wenst te ontlenen. Ook als wel van de echtheid van de voogdijuitspraak uitgegaan mocht worden, kan geen waarde aan de inhoud ervan worden gehecht nu daarop een andere naam, te weten Fatemeh, genoemd staat in plaats van de naam van eiseres. Er is weliswaar een origineel document dat is afgegeven door de rechtbank overgelegd met afgiftedatum 21 december 2021, waaruit moet blijken dat de Iraanse rechtbank deze fout heeft hersteld, maar ook dit document is volgens Bureau Documenten niet te beoordelen. Derhalve is niet gebleken dat het gezag over eiseres ligt bij de oma en voorts staat de identiteit van de oma niet vast. Voorts staat in de voogdijuitspraak dat de moeder van eiseres heeft verklaard bereid te zijn om zelf het ouderlijk gezag te aanvaarden. Daarnaast staat daar in dat het gezag tijdelijk naar de oma is gegaan in verband met een noodgeval, de behoefte aan medische behandelingen van eiseres, de afwezigheid van referent en de omstandigheid dat eiseres toen al een tijd bij haar oma verbleef. Voor zover is aangevoerd dat er een groep bemiddelaars op 23 januari 2020 een bezoek hebben gebracht aan de moeder van eiseres om met haar te praten en haar te bewegen tot medewerking aan de komst van eiseres naar Nederland, volgt de staatssecretaris die grond niet. De voogdijuitspraak is afgegeven op 18 april 2021 en deze afgiftedatum ligt na het bezoek van de bemiddelaars aan de moeder van eiseres. Uit de voogdijuitspraak blijkt immers dat de moeder van eiseres heeft verklaard bereid te zijn zelf het ouderlijk gezag te aanvaarden. Mocht moeten worden aangenomen dat de oma wel het gezag over eiseres heeft, dan zou de aanvraag alsnog niet voor inwilliging in aanmerking komen nu de moeder van eiseres nog tot haar 18de jaar het recht heeft om voor eiseres te zorgen. Om te kunnen beoordelen of het vertrek van eiseres naar Nederland wettelijk is toegestaan heeft de staatssecretaris een nieuwe - de oude toestemmingsverklaring betrof een fotokopie - ondertekende toestemmingsverklaring van de moeder van eiseres nodig. Dat de oma van eiseres borstkanker heeft waardoor zij niet meer voor eiseres zou kunnen zorgen, is niet onderbouwd, zodat daar in het kader van de belangenafweging geen rekening mee kan worden gehouden.
3. In de gronden is door eiser aangevoerd dat onvoldoende gemotiveerd is waarom de moeder van eiseres nog steeds als gezaghebbend ouder wordt beschouwd en waarom aan een toestemmingsverklaring van de oma geen waarde wordt gehecht. Evenmin is gemotiveerd waarom aan de wijziging van de voogdijuitspraak geen waarde kan worden gehecht. Immers, de staatssecretaris is wel bereid de inhoud van het niet op echtheid te beoordelen document te betrekken maar niet de in datzelfde document gemaakte aantekening tot wijziging van de naam. Dit is innerlijk tegenstrijdig. Voorts is in de beslissing niet getoetst aan de belangen van de minderjarige. Gevolg is dat eiseres achterblijft in een land waar haar moeder niet voor haar wil zorgen, haar oma niet meer voor haar kan zorgen, terwijl referent als vader daartoe niet in de gelegenheid wordt gesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de vraag of de staatssecretaris terecht heeft tegengeworpen dat er geen toestemmingsverklaring is overgelegd van de moeder van eiseres.
5. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover namens eiseres is volstaan met een verwijzing naar de gronden van bezwaar zonder daarbij concreet aan te geven op welke punten de reactie van de staatssecretaris daarop in het bestreden besluit volgens haar te kort schiet, geen sprake is van een voldoende gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit.
7. De rechtbank acht voor wat betreft de toestemmingsverklaring van belang hetgeen in opgenomen in paragraaf C2/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin is het volgende bepaald:
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:
•De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;
•De achterblijvende biologische ouder die het kind feitelijk verzorgt, en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;
•De achterblijvende biologische ouder die het recht heeft om het kind te verzorgen en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland.
•De referent recente documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;
•De referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of
•De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
De voogdijuitspraak
8. Niet in geschil is dat er geen geldige toestemmingsverklaring van de moeder van eiseres is overgelegd. Namens eiseres is aangevoerd dat ten onrechte geen waarde is gehecht aan de voogdijuitspraak van de Iraanse rechtbank en de correctie daarop. Eiseres stelt zich daarbij op het standpunt dat oma degene is die de toestemmingsverklaring moet tekenen omdat zij, gelet op de overgelegde uitspraak van de Iraanse rechtbank van 18 april 2021 en de aanvulling van de rechtbank daarop op 21 december 2021, met het gezag belast is en daarmee aangemerkt moet worden als “een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder” (zoals bedoeld in de vierde bullit van paragraaf C2/4.1V.c.).
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan de namens eiseres overgelegde voogdijuitspraak van de Iraanse rechtbank en het document van de rechtbank waarin deze wordt gecorrigeerd, niet de waarde heeft hoeven hechten die eiseres daaraan ontleend wenst te zien, nu Bureau Documenten na onderzoek van beide documenten heeft vastgesteld dat deze niet op echtheid te beoordelen zijn. Eiseres heeft hiertegen weliswaar aangevoerd dat het originele uitspraken van de rechtbank betreft, maar tegen dit deskundigenbericht is echter geen contra-expertise ingebracht, terwijl voorts niet is gesteld of gebleken dat deze documenten behalve origineel ook gelegaliseerd zijn en dat deze gelegaliseerde documenten ten onrechte niet beoordeeld zouden kunnen worden. Weliswaar heeft eiseres aangegeven dat uit overgelegde screenshots en een filmopname waarin oma middels haar Digid inlogt op het digitale systeem in Iran, volgt dat de uitspraken van de rechtbank authentiek zijn, maar dit is eerst na het bestreden besluit en daags voor de zitting aangevoerd, zodat verweerder daarmee geen rekening heeft kunnen houden in het bestreden besluit en de impact daarvan zich nu lastig laat beoordelen. In zoverre kan eiseres daarin nu niet gevolgd worden.
8.2.
Ondanks het vorenstaande heeft de staatssecretaris ten aanzien van het document in de bestreden beschikking tevens geoordeeld dat al ware het document echt, dat dan nog niet van de inhoud daarvan kan worden uitgegaan nu daarin een andere naam dan die van eiseres genoemd staat. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met dat standpunt niet heeft onderkend dat in de voogdijuitspraak van 18 april 2021 bovenin wel degelijk de naam van eiseres ook genoemd staat en dat eiseres nog een uitspraak van de rechtbank heeft overgelegd die een aanvulling betreft op die van 18 april 2021 en waarin staat dat deze omissie gecorrigeerd is.
8.3.
Daarnaast heeft de staatssecretaris bij de inhoudelijke beoordeling van het document als ware het document echt, aangegeven dat uit dat document blijkt dat de moeder van eiseres bereid is het ouderlijk gezag over eiseres te aanvaarden, reden waarom de staatssecretaris het niet aannemelijk acht dat de moeder van eiseres instemt met het vertrek naar Nederland en reden waarom de staatssecretaris de stelling van eiseres dat het gezag over eiseres bij oma ligt omdat de moeder van eiseres niks met eiseres te maken wil hebben, passeert. Uit punt 3 van het bestreden besluit valt naar het oordeel van de rechtbank echter af te leiden dat de staatssecretaris bij deze overweging en bij het passeren van de stelling van eiseres, betekenis heeft toegekend aan het feit dat een groep bemiddelaars op verzoek van referent op 23 januari 2020 een bezoek heeft gebracht aan de moeder van eiseres om met haar te praten en haar te bewegen tot medewerking aan de komst van eiseres naar Nederland en dat deze datum is gelegen nog voor de voogdijuitspraak van 18 april 2021, zodat om die reden niet aannemelijk is dat de moeder geen gezag zou hebben of dat niet zou willen hebben. De rechtbank is van oordeel dat deze overweging en onderbouwing van het standpunt van de staatssecretaris, berust op een feitelijk onjuiste grondslag. Uit de hoorzitting die heeft plaats gevonden volgt immers dat dit bezoek niet op 23 januari 2020 heeft plaatsgevonden, maar dat de datum waarop de bemiddelaars naar het huis van de moeder van eiseres zijn gegaan 20 januari 2023 is geweest (pagina 10). De rechtbank gaat ervan uit dat deze onduidelijkheid is ontstaan door de datum aanduiding “01-23-20” bij de verklaring van referent in de aanvullende stukken van bezwaar d.d. 21 maart 2023. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de staatssecretaris van de juiste datum is uitgegaan nu op 23 januari 2020 aan referent nog geen asielvergunning was verleend en de door referent in zijn hoorzitting genoemde datum waarop het bezoek heeft plaatsgevonden, past in de tijdslijn van het procesverloop. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de staatssecretaris bijgevolg niet op een juiste grondslag berust.
8.4.
Voorts leidt de rechtbank uit de inhoud van het bestreden besluit af dat de staatssecretaris, als naar de inhoud van de uitspraak van de rechtbank wordt gekeken, de stelling van eiseres dat de voogdij bij oma ligt omdat de moeder niks met haar dochter te maken wil hebben, passeert omdat, behalve dat op de voogdijuitspraak staat dat de moeder van eiseres heeft verklaard bereid te zijn zelf het ouderlijk gezag aanvaarden, daar ook in staat dat het ouderlijk gezag tijdelijk aan oma is toegekend vanwege een noodgeval door de behoefte van eiseres aan medische behandelingen, de afwezigheid van referent en het feit dat eiseres al jaren bij oma woont. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt niet goed gemotiveerd in het licht van de rest van de inhoud van de uitspraak, nu daar door de staatssecretaris ten onrechte geen acht op is geslagen. Daarin staat namelijk ook vermeld dat het gezag over het gezamenlijke kind na de echtscheiding aan de vader is toegekend en dat dit ten tijde van de rechtszaak nog steeds bij hem berustte, waarbij de rechtbank, ondanks het feit dat de moeder als partij in het geding is verschenen en heeft aangegeven bereid te zijn het gezag te aanvaarden, het tijdelijke gezag aan oma toekent nadat er een plaatselijk onderzoek is gedaan, omdat het kind al jaren bij oma woont. Het gezag lag volgens de inhoud van deze uitspraak na de echtscheiding niet bij de moeder van eiseres en is, in deze uitspraak ook niet aan de moeder toegewezen die tevens partij was in de zaak. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de staatssecretaris de inhoud van de uitspraak ten onrechte niet in zijn geheel bij de motivering heeft betrokken.
8.5.
Voor zover de staatssecretaris nog heeft overwogen dat ook als vast zou komen te staan dat oma het gezag heeft over eiseres, de aanvraag ook dan niet voor inwilliging in aanmerking zou komen omdat de moeder van eiseres, tot eiseres 18 jaar is het recht heeft om voor eiseres te zorgen en zij op dit moment zeven jaar is, acht de rechtbank deze motivering, onvoldoende onderbouwd. Voor de onderbouwing van deze stelling is in het bestreden besluit enkel verwezen naar het bepaalde in paragraaf C2/4.1, maar niet naar inhoudelijke informatie waarop gebaseerd is dat de moeder een zorgrecht heeft tot het 18e levensjaar van eiseres. De rechtbank leidt uit het verslag van de hoorzitting voorts af dat inhoudelijk ook is betwist dat er een zorgrecht is dat tot de leeftijd van 18 jaar loopt. Daarbij heeft referent er bij de hoorzitting op gewezen dat degene die het gezag heeft ook voor het kind zorgt en dat in de uitspraak van de rechtbank wordt verwezen naar artikelen uit de Iraanse wet. De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk en niet gemotiveerd is waarom in dat geval geen waarde zou toekomen aan een gerechtelijke uitspraak waarin het gezag aan een andere volwassene dan de biologische (achterblijvende) ouder wordt toebedeeld.
Belangen van het kind
9. Voorts is aangevoerd dat ten onrechte niet is getoetst aan de belangen van het kind nu eiseres achterblijft in Iran waar haar moeder niet voor haar wil zorgen en haar oma niet meer voor haar zou kunnen zorgen en dat referent dat wel wil maar daartoe de gelegenheid niet krijgt. De staatssecretaris heeft in verband daarmee in het bestreden besluit volstaan met het aangegeven dat niet is onderbouwd dat de moeder van referent borstkanker heeft. Het is de rechtbank gebleken dat in de hoorzitting (pagina 4) is gevraagd aan referent of hij zijn stelling dat zijn moeder (uitgezaaide) borstkanker heeft als daar om gevraagd wordt, kan onderbouwen waarop door referent is aangegeven dat hij dat kan omdat er medische documenten zijn van de operatie die bij zijn moeder in verband daarmee heeft plaatsgevonden en ook is door referent bevestigend geantwoord op de vraag of deze documenten zouden kunnen worden ingezien als de staatssecretaris dat zou willen. De rechtbank constateert dat referent niet om deze documenten is gevraagd, maar dat hem wel is tegengeworpen dat hij ze niet heeft overgelegd en dat op grond daarvan is overwogen dat niet is onderbouwd dat oma niet meer voor eisers zou kunnen zorgen. Dat acht de rechtbank in het licht van het verhandelde tijdens de hoorzitting geen zorgvuldig onderzoek en niet voldoende gemotiveerd in het licht van de stellingen van eiseres.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangen van eiseres aldus niet zorgvuldig heeft gewogen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is derhalve gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel (artikelen 3:2 en 3.46 van de Algemene wet bestuursrecht). De staatssecretaris dient opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en geeft de staatssecretaris opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.