In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 20 januari 2021 afgewezen, en na bezwaar bleef deze afwijzing in stand bij een besluit van 20 december 2023. De rechtbank behandelt de zaak op 4 april 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn.
Eiseres heeft een mvv aangevraagd om bij haar vader, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat er geen geldige toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is overgelegd, en dat de identiteit van deze ouder niet voldoende is aangetoond. De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de moeder van eiseres, die het gezag heeft, niet instemt met het vertrek van haar dochter naar Nederland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind en de relevante documenten niet goed heeft gewogen.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en geeft hem de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres en de relevante juridische documenten opnieuw moeten worden beoordeeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,00.