ECLI:NL:RBDHA:2024:7482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.12676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit claimt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 2 april 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de staatssecretaris voor de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris stelde dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting zou beletten. Eiser betwistte enkele gronden, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, aangezien hij aangaf zelfstandig naar Marokko te willen vertrekken en al een aanvraag voor een laissez-passer had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.

Daarnaast voerde eiser aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de uitzetting voldoende voortvarend ter hand had genomen, met een vertrekgesprek op 18 maart 2024 en een lp-aanvraag op 20 maart 2024. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12676
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1982.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser betwist de lichte grond onder 4f. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling en in het vertrekgesprek van 18 maart 2024 aangegeven dat hij zelfstandig wil vertrekken naar Marokko. Eiser had ook zelf al een aanvraag voor een laissez-passer (lp) ingediend bij het consulaat in Amsterdam in oktober 2023. Verder heeft eiser medische (waaronder psychische) klachten.
5. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser meerdere keren met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken, waardoor de staatssecretaris geen toezicht op hem kon houden. De staatssecretaris hoefde in de verklaringen van eiser dat hij vrijwillig wil vertrekken en al een lp-aanvraag heeft ingediend, daarom geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Over de medische situatie van eiser heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij, en er ook psychische zorg aanwezig is. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting naar Marokko. De staatssecretaris had moeten informeren bij het consulaat of eiser inderdaad een lp-aanvraag heeft gedaan. Dat zou de uitzetting bespoedigen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Op 18 maart 2024 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser en op 20 maart 2024 is een lp-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. De staatssecretaris heeft daarop op 28 maart 2024 gerappelleerd. Dat de staatssecretaris geen navraag heeft gedaan bij het consulaat over een mogelijke eerdere lp-aanvraag, betekent niet dat onvoldoende voortvarend is gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.