ECLI:NL:RBDHA:2024:7481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.12672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en motivering van lichter middel in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 2 april 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de zware gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. Eiser is Nederland binnengekomen zonder geldig reisdocument en heeft zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is en dat er geen lichter middel kan worden toegepast, ondanks de medische omstandigheden van eiser. De rechtbank heeft ook de voortvarendheid van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende was, aangezien de aanvraag voor een laissez-passer tijdig is ingediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 april 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12672
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.S. Choukti. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2002.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de zware grond onder 3i prijsgegeven.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is Nederland ingereisd zonder een geldig reisdocument. Ook is eiser op 9 december 2022 met onbekende bestemming uit de opvang vertrokken. Daarmee heeft hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken.
4. De gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris bij de motivering van het lichter middel ten onrechte niet is ingegaan op zijn medische omstandigheden.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser aangegeven dat hij medicatie nodig heeft, onder meer vanwege stress. Hij had hierover met een arts in het detentiecentrum gesproken, maar had niets meer vernomen. Er is toen aan eiser geadviseerd om opnieuw een afspraak te maken met de arts. Vervolgens is aan eiser gevraagd of er bijzondere omstandigheden zijn, waar rekening mee gehouden moet worden. Eiser antwoordde toen: ‘Nee, ik wil alleen de medicijnen’. Daarna is opnieuw tegen eiser gezegd dat hij zich kan wenden tot de medische dienst. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de maatregel van bewaring daarom niet hoefde in te gaan op de medische omstandigheden van eiser en niet (nogmaals) heeft hoeven verwijzen naar de medische dienst in het detentiecentrum. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat de aanvraag voor een laissez-passer (lp) pas na 7 dagen door de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) is doorgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Op 21 maart 2024 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op die datum is ook de lp-aanvraag ingevuld en verzonden naar DIA. De lp- aanvraag is vervolgens op 28 maart 2024 doorgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat de eerste vertrekhandeling, namelijk het vertrekgesprek, tijdig heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.